In Nederland en Vlaanderen is het heel gebruikelijk dat kinderen in leeftijdshomogene groepen worden ingedeeld. Elke groep met een eigen klassenleraar, die echt alles voor de kinderen doet: hij geeft les, schrijft groepsplannen en maakt en bespreekt rapporten. Maar is zo’n homogene klas en de daarbij behorende groepsleraar wel zo vanzelfsprekend?In Nederland en Vlaanderen is het heel gebruikelijk dat kinderen in leeftijdshomogene groepen worden ingedeeld. Elke groep met een eigen klassenleraar, die echt alles voor de kinderen doet: hij geeft les, schrijft groepsplannen en maakt en bespreekt rapporten. Maar is zo’n homogene klas en de daarbij behorende groepsleraar wel zo vanzelfsprekend?
Lenders (2015) beschrijft het geboortemaandeffect in het voetbal. In het onderzoek, waarover hij schrijft, komt naar voren dat ongeveer 32% van alle profvoetballers geboren is in de eerste drie maanden van het jaar. Daartegenover staat dat ‘slechts’ 18% van de spelers uit Eredivisie en Jupiler League in de laatste maanden van het jaar geboren is. Bij de jeugdopleidingen is dit beeld nog schrijnender: bijna 40% geboren in de eerste 3 maanden, slechts 11,8% in de laatste drie maanden.Een verklaring hiervoor wordt gevonden in het feit dat voetballertjes van een bepaald geboortejaar in dezelfde leeftijdscategorie worden ingedeeld. De trainers selecteren daaruit de besten en dat zijn vaak de sterksten. En de sterksten zijn vaak weer de oudsten. Zeker op jonge leeftijd maakt een jaar verschil bijvoorbeeld qua kracht veel uit. De oudste spelers komen dus in de selecties, krijgen de beste trainers, gaan meer trainen en raken zo oververtegenwoordigd in de top van het voetbal. Zou er zo niet veel talent verloren gaan?
Ook in het onderwijs zijn de verschillen op jonge leeftijd groot. Zo is de geboortemaand voor het zittenblijven een belangrijke bepalende factor (Goos, Van Damme, Cs., 2011). Maar naast verschillen in prestaties door verschillen in leeftijden, verschillen leerlingen uit hetzelfde bouwjaar in die ene jaarklas ook qua interesse, motivatie, concentratievermogen en talenten. Hoe effectief is het dan om al die verschillende leerlingen klassikaal te bedienen door één en dezelfde klassenleraar, die ook nog jaarlijks gewisseld wordt?
Binnen het daltononderwijs zijn effectiviteit en efficiency belangrijke thema’s. Het gaat om (hoge) leeropbrengsten, brede persoonsvorming en de ontplooiing van de eigen talenten. Berends en Wolthuis (2014) beschrijven in hoofdstuk 2 van het boek Focus op Dalton hoe op basis van een instructierooster, of ‘kwartiertjesrooster’ klassenmanagement vorm gegeven kan worden, waarin de effectieve leertijd sterk vergroot wordt en elke leerling meer op zijn eigen niveau, dus op maat kan werken en meer eigenaar van zijn eigen leerproces wordt. Op een groeiend aantal scholen is vanuit zo’n kwartiertjesrooster vorm gegeven aan het concept ‘De hele dag dalton’. Naast een deels doelgestuurde weektaak wordt dan gewerkt met periodetaken, eigen opdrachten van leerlingen, instructiegroepen en deficiëntie- en verrijkingsworkshops. Leerlingen zitten in wisselende samenstelling in instructiegroepen, op stilwerkplekken en samenwerkplekken, binnen en buiten het eigen lokaal.
Vanuit de uitwerking van ‘De hele dag dalton’ is het een kleine stap naar het groepsdoorbrekend werken. In het overzicht worden daarvan een aantal mogelijkheden beschreven.
– Twee collega’s van de groepen 6a en 6b maken samen afspraken over hun instructie: ieder geeft zijn eigen 2*-leerlingen rekeninstructie, de leraar van 6a geeft alle 1*-leerlingen samen les en de leraar van 6b bedient alle 3*-leerlingen op maat.
– Leerlingen uit groep 4, 5, 6 en 7 tekenen in op een workshop door de leerkracht van groep 5 over bijvoorbeeld sterrenkunde.– Twee leerkrachten uit de onderbouw werken bij Arbeid naar keuze samen. Het lokaal van de één wordt een stiltelokaal (lezen, schilderen, puzzel, et cetera); het andere lokaal wordt meer een ‘lawaailokaal’ (huishoek, bouwhoek, …).
– Terwijl de ene leerkracht om de 10 à 15 minuten met een kleine groep kleuters in de kleine kring werkt, ondersteunt de andere leerkracht alle andere kinderen bij het werken in de hoeken.
– De periodetaak, die de leerkracht van groep 5 heeft ontwikkeld voor het automatiseren van de tafels van 1 tot en met 10 wordt ook via een wekelijks weerkerende workshop door de leerkracht van groep 7 aangeboden aan een selectie leerlingen uit groep 6, 7 en 8.
– Talenten van leraren kunnen effectiever worden ingezet: als ik jouw rekenlessen verzorg, kun jij mijn klas dan muziek geven.
Het kwartiertjesrooster maakt zo het samenwerken tussen leraren mogelijk, waarbij leraren verantwoordelijkheid delen voor meer leerlingen dan de eigen groep. Het groepsdoorbrekend werken wordt al op verschillende scholen doorontwikkeld richting het werken in units. Daarbij zijn meerdere jaargroepen, bijvoorbeeld de groep 4, 5 en 6, samengevoegd en worden deze begeleid door meerdere leraren. Instructies en taken worden meer op maat gegeven door een beschikbare leraar, werkplekken binnen en buiten de lokalen worden door hen samen ondersteund, enzovoort. Soms kiezen scholen ervoor om bijvoorbeeld in de ochtend meer leraren in een unit in te zetten dan in een qua instructies ‘rustiger’ middagprogramma.
Leerlingen zitten dan gedurende de dag op verschillende plekken en kunnen, afhankelijk van de taakverdeling, te maken krijgen met verschillende leraren. Bij deze werkwijze doet zich al snel de vraag voor: wie is er nu verantwoordelijk voor welke leerling? Wie maakt de rapporten? Wie doet de oudercontacten? Een klassenleraar gekoppeld aan een jaargroep is dan geen logische keuze meer en het opdelen van leerlingen uit de units in mentorgroepen komt dan al snel in beeld. Eén mentor voor leerlingen, die deels uit de groepen 4, 5 en 6 stammen. Daarbij past de werkwijze om elke ochtend de dag in de eigen mentorgroep te beginnen en om de dag ook gezamenlijk af te sluiten.
Een leerling blijft hier dan in principe 3 jaar bij dezelfde mentor. Hij komt binnen als jongste en neemt na enige jaren later als oudste afscheid. Zo’n mentorgroep komt dichter bij het idee van de ‘social community’ waarover Parkhurst sprak, dan de klassikale jaargroep.
Het is voordelig, dat een mentor zijn leerlingen drie jaar begeleidt en dat hij een meer duurzame relatie met de ouders opbouwt, zeker als de school toewerkt naar een situatie, waarin tijdens kind-oudergesprekken een ontwikkelingsgericht portfolio van de leerling centraal staat.
Vermoedelijk heeft het werken met jaarklassen in een daltonsetting zijn langste tijd wel gehad en zullen er in ieder geval allerlei gradaties ontstaan van groepsdoorbrekend werken. Leerlingen zullen niet meer de hele dag bij dezelfde klassenleerkracht zitten, maar deels werken op werkplekken buiten het eigen klaslokaal en soms een instructie of workshop bij een andere leraar volgen. En als de leerling zo meer uit het directe zicht van zijn klassenleraar raakt, kan de mentor er toch nog speciaal voor deze leerling zijn.
Berends, R., Wolthuis, H. (2014). Focus op Dalton. Deventer: SDUP.Goos, M., Van Damme, J., cs. (2011). Zittenblijven in het eerste leerjaar zinvol of niet? Geciteerd in https://www.klasse.be/archief/zittenblijven-de-pijn-rendeert-niet/Lenders, R. (2015). Het geboortemaandeffect in de Nederlandse opleidingen. Geraadpleegd op 14-7-2017 van: http://www.tussendelinies.nl/het-geboortemaand-effect-in-de-nederlandse-opleidingen
Auteur: Hans Wolthuis is bestuurslid van de NDV en daltonopleider bij DaltonDeventer (Saxion).
Beeld: Henriette Guest