Een interview met Jan Diemer, oud-voorzitter en erelid van de NDV
In 1997 neemt Jan Diemer, oud-voorzitter van de NDV en erelid van de vereniging, afscheid van het onderwijs. Hij is daarna nog een paar jaar bestuurslid van de NDV en daltonvisiteur.
Tijdens, wat later zijn laatste schoolbezoek als daltonvisiteur zal blijken te zijn, spreekt de directeur van de betreffende school over het IST en RST. ‘Ik wist niet waar hij het over had. Toen ik zelf eenmaal directeur-af was en de ontwikkelingen niet meer op de voet volgde, raakte ik snel achterop. Het was goed dat ik er toen als 68-jarige mee stopte. Ik kijk terug op een prachtige tijd. Dalton heeft mijn leven verrijkt.’
Diemer is in 1936 in Amsterdam geboren en brengt er ook zijn jeugd door. Zijn Amsterdamse accent en zijn Amsterdamse karakter heeft hij daarna nooit verloren, ook al brengt zijn carrière hem naar Amersfoort, Drenthe en uiteindelijk naar Overijssel.
Jan gaat naar school op de Hillegomschool in Amsterdam-West. Zonder dat zelf destijds beseft te hebben, moet daar de liefde voor dalton ontstaan zijn. De Hillegomschool was een vernieuwingsschool, een school met een ‘losser klassenverband’. De grondlegger, de onderwijzer Leo Groeneweg, krijgt in 1920 toestemming om een proefklas met persoonlijkheidsonderwijs te beginnen op de Staringschool. In 1930 wordt het experiment uitgebreid op de Hillegomschool, de ‘Eerste School voor Persoonlijkheidsonderwijs’. ‘We hadden geen vast rooster,’ zegt Diemer, ‘en werkten er dagelijks zo zelfstandig mogelijk aan opgedragen taken.’
Opmerkelijk is dat, als Kohnstamm in 1924 het in Engeland onderzochte daltononderwijs in Nederland wil introduceren, hij hiervoor de naam persoonlijkheidsonderwijs overweegt, maar: ‘omdat onder dien naam juist in de laatste maanden de eerste ervaringen zijn gepubliceerd met individueel onderwijs in de lagere school’ (Bigot, e.a., 1924) wordt de term ‘persoonlijkheidsonderwijs’ uiteindelijk niet benut.
Na de middelbare school is het voor Jan nog allerminst duidelijk dat hij onderwijzer zal worden. Hij gaat wel naar de Gemeentelijke Kweekschool in Amsterdam, maar probeert ook verschillende andere baantjes uit.
Het afronden van zijn onderwijzersopleiding gaat niet zonder slag of stoot. ‘Parkhurst gooide ooit een tomaat naar een leerkracht en werd vervolgens geschorst! Toen ik, na een ziekteperiode in een sanatorium doorgebracht te hebben, op school van leraar Fenz te horen kreeg dat ze me daar nog een jaartje extra hadden moeten vasthouden, gooide ik hem in een opwelling een inktpot naar zijn hoofd! Ik werd geschorst, mocht uiteindelijk terugkomen als ik mijn excuses zou maken, maar dat heb ik nooit gedaan!’
‘Ik ben toen naar de Hervormde Kweekschool van Johan van Hulst gegaan. Van Hulst, later hoogleraar en politicus, leeft nog steeds. Hij is inmiddels 102 jaar! Ook op zijn school ben ik overigens verwijderd! Een leraar scheurde een boek van mij in tweeën en ik maakte daarop de nodige stennis! Ik mocht nog wel mijn examen doen. Later heb ik Van Hulst op mijn knieën gesmeekt of ik bij hem nog de hoofdakte mocht doen.’
In 1958 gaat Diemer, als gymnastiekleraar, deels werken op de daltonschool in Sloten, waar Hein Kleyn dan hoofd is. Kleyn was destijds een belangrijk man, een bestuurslid van de NDV. ‘Amsterdam was na de Tweede Wereldoorlog belangrijk binnen de vereniging, met hoofden als Kokkes, Uittien, Tromp en Kleyn en met de gemeentelijk inspecteur Bakkum.
Ik heb op de school van Kleyn geprobeerd het gymnastiekonderwijs te daltoniseren!’
Voor de hoofdakte loopt Diemer in 1959 op dezelfde school in Sloten stage. ‘Daarna heb ik gewerkt op een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen in Amsterdam-Noord. Ik heb ook nog mijn mo-akte pedagogiek in Utrecht gedaan.’
Als Hein Kleyn naar Amersfoort verhuist en daar bij de Amersfoortse School Vereniging een school gaat daltoniseren, vraagt hij Diemer om hem, als jonge onderwijzer, te volgen. ‘Ons werd daar een huis in het vooruitzicht gesteld. Dat zou er in die tijd in Amsterdam echt niet van gekomen zijn. Dus gingen we in 1961 naar Amersfoort.’
‘In 1969 word ik zelf hoofd van een school in Valthermond. Daar groeit de school onder mijn leiding, geleidelijk naar dalton toe.
In 1977-‘78 maak ik een nieuwe stap in mijn carrière en ga ik naar de Dorpsschool in Holten. Het is een hectische tijd. Ook die school wordt een daltonschool. En terwijl het feest van het vijftigjarig bestaan van de school voorbereid en gevierd wordt, lig ik in het ziekenhuis met een lichte hartaanval!’
De jaren zeventig zijn bijzondere jaren voor de NDV. In 1971 wordt de vereniging in slapende toestand gebracht. Tot 1979 zijn er geen gezamenlijke activiteiten.
Maar na de ‘sluimerperiode’ ontstaat er nieuw elan. Het driemanschap (Lignac, Brouwer en Kleyn) dat in deze periode op de winkel gepast heeft, komt in 1979 bijeen in De Oude Tram in Amersfoort. Er wordt ook een aantal jonge mensen bij gevraagd, als Hans Wenke, Hein Stempels, Peter Graafmans en Jan Diemer. Van hen wordt verwacht dat ze op termijn het stokje overnemen. Er wordt een ledenvergadering uitgeschreven, die op de school van Roel Röhner in Utrecht gehouden wordt. ‘Ik weet nog goed dat er maar twee leden op af kwamen!’
Toch wordt de NDV nieuw leven in geblazen. Er wordt een bestuur gekozen en Diemer wordt de voorzitter. ‘We waren er in die begintijd flink druk mee. Meestal avondvergaderingen bij Röhner op school en allemaal liefdewerk-oud-papier. Mijn vrouw zei destijds wel eens: “Kun je voor dat dalton van jou er niet een krantenwijkje bijnemen?”’
‘Als voorzitter heb ik in 1981 de viering van het vijftigjarig bestaan van de vereniging meegemaakt. Er werd een grandioos feest voorbereid in Eindhoven. Iemand uit het bestuur had relaties bij Philips. Hij zou het feest wel regelen. Toen Peter Graafmans mij een paar dagen van te voren belde en vroeg wie dat allemaal zou gaan betalen, dacht ik naïef dat een feest regelen ook betekende het regelen van de betalingen. Ik heb op het feest in de rats gezeten en steeds gedacht dat de politie zo zou komen binnenvallen! Uiteindelijk, droeg nota bene Shell, voor elk jaar dat de NDV oud was, honderd gulden bij.’
Toen de vereniging weer op de rails stond, is Jan teruggetreden als voorzitter: ‘Ik was niet zo’n denker, prater en schrijver en had het ook druk met mijn eigen school.’
Diemer werd in 1982 opgevolgd door Van Mierlo. ‘Hij was met pensioen en kon er wat meer tijd in steken. Van Mierlo was altijd voorzichtig en op zoek naar compromissen. Hij heeft het prima gedaan, net als Dick van Hennik overigens daarna!
Dick heeft het in het begin van zijn voorzitterschap wel lastig gehad. In 1994, toen hij net aangetreden was, speelden er irritaties tussen SDN (Stichting Dalton Nederland) en de NDV. De bestuursvergaderingen gingen in die tijd altijd over geld. De noodzakelijke professionalisering van de vereniging en de opleiding en begeleiding van leerkrachten en scholen leidde tot een verdere vercommercialisering. En door het groeiende aantal daltonscholen was er een flinke markt voor ouderavonden en cursussen. Nu kijken we er niet meer van op dat daarbij geld verdiend wordt, maar dat was midden jaren negentig wel anders!’
‘Toen ik in 1997 op 62-jarige leeftijd met de VUT ging, ben ik enige jaren later ook uit het bestuur gestapt. Ik ben toen benoemd tot erelid van de vereniging! Na mijn benoeming is dat meteen afgeschaft, zodat ik nu nog het enige erelid ben! Later ben ik ook nog geridderd voor mijn bijdrage aan het daltononderwijs.‘
‘Als bestuurslid en visiteur heb ik wel unieke dingen meegemaakt. Ik weet nog goed dat ik bijvoorbeeld bij de opening van Het Roessink in Deventer in het donker met mijn beste pak in het prikkeldraad bleef haken en met een winkelhaak in mijn broek voor een grote groep ouders stond.’
De meest vervelende fase in mijn carrière betrof de fusieperikelen in Holten. We hebben ervoor moeten vechten om het daltonkarakter van de Dorpsschool tijdens de fusie te behouden. Ouders wilden daarvoor van de openbare school desnoods een neutraal-bijzondere school maken. Er werd actie gevoerd, zelfs met vliegtuigjes met slepen in de lucht waarop stond: ‘De Dorpsschool moet blijven’. Het heeft bij de fusie een aantal collega’s hun baan gekost. Dat was heel vervelend. Zij konden zich uiteindelijk niet in dalton vinden.
Het is mooi om te zien dat de fusieschool, obs De Holterenk in Holten, nu toch een goede daltonschool is. Laatst was ik er weer even. Toen zei een voormalige ouder nog tegen me: ‘Jij ook altijd, met je dalton!’
‘Onderwijs is altijd mijn lust en mijn leven geweest! Toen ik vroeger met mijn twee broers, die beiden ook directeur van scholen waren, bij mijn moeder op bezoek was, stond er altijd een potje op het dressoir. We mochten tijdens onze bezoeken aan haar altijd even tien minuten over onderwijs praten, maar daarna niet meer. Gebeurde dat dan toch, dan was zij onverbiddelijk en moest er door de overtreder een rijksdaalder in het potje gedaan worden! Van dat geld gingen we dan wel weer samen iets leuks doen!’
Bigot, L.C.T., Diels, P.A., Kohnstamm, Ph. (1924). De toekomst van ons volksonderwijs. Deel 2. Scholen met een losser klasseverband. Amsterdam: Nutsuitgeverij.
Auteur: René Berends
Beeld: Martijn Bakker