Voor mij is onderwijsvernieuwing anno 2013: oude wijn in nieuwe zakken, want het wiel is (bijna honderd jaar geleden) allang uitgevonden door mensen als Montessori, Parkhurst, Petersen, Freinet en Steiner.
Maar ik verbaas me er telkens weer over hoe de vernieuwers anno nu het voor elkaar krijgen om leerkrachten wijs te maken dat ze wat ‘nieuws’ hebben bedacht.
Laatst hoorde ik zo’n engerd met enig dedain spreken over ‘die onderwijsdinosaurussen’. Alsof ze vanonder het stof vandaan gehaald moesten worden, terwijl ik al deze mensen nog steeds dankbaar ben.
In de jaren tachtig werd ik directeur van een nieuwe dorpsschool in Brabant. Ik zou het schooljaar beginnen met vierendertig kinderen, maar ik startte uiteindelijk met elf (!) leerlingen. De rest had zich op het laatste moment afgemeld: de meeste ouders konden zich niks voorstellen bij zo’n klein schooltje. Eerlijk gezegd vroeg ik mij ook af waar ik aan begonnen was, want ik kreeg alle groepen, behalve 1 en 2.
Ik dacht aan Helen Parkhurst die aan het begin van haar loopbaan in min of meer dezelfde situatie terechtkwam. Maar ik wilde geen etiket op mijn schooltje plakken, want dan dreigt het gevaar dat je kinderen ondergeschikt maakt aan het systeem, in plaats van dat dit er is voor de kinderen. Ik jatte daarom bij het leven van de ‘oude’ vernieuwers, waarbij Miss Parkhurst wel een flinke bijdrage leverde. Ik ging aan de slag met uur-, dag- en weektaken (waarbij kinderen elkaar natuurlijk mochten helpen); hield regelmatig klassenvergaderingen en leerde mijn groep samen verantwoordelijk te zijn voor de dagelijks gang van zaken. Maar ik liet me ook inspireren door jenaplan, kocht montessorimateriaal en werkte met hoeken (Freinet). Van Steiner nam ik de gedachte over dat kinderen zich zo breed mogelijk moeten kunnen ontwikkelen (dat heet tegenwoordig ‘meervoudige intelligentie’).
Ik moet toegeven dat ik in de jaren daarvoor zenuwachtig werd van het idee nog eens een combinatieklas te krijgen. Ik begon in Brabant met een zesdubbele combinatie en het werd een van mijn leukste jaren in het onderwijs. Oudere kinderen hielpen als vanzelfsprekend jongere kinderen en met mijn ‘probleemkinderen’ (ik had één ADHD’er, één dyslectische jongen en één meisje met faalangst) ging het wonderbaarlijk goed.
Een leerkracht is er natúúrlijk om kennis over te dragen, maar óók om kinderen zelfvertrouwen te geven en om ervoor te zorgen dat ze zich veilig voelen. Je hebt de unieke kans om in de kleine gemeenschap die je met je groep en de school vormt, volop aandacht te besteden aan de manier waarop je met elkaar omgaat. En dat allemaal in de hoop dat kinderen opgroeien tot tolerante, maar waar nodig ook kritische mensen, die zich betrokken voelen bij de wereld om hen heen.
Maar ik vraag me anno 2013 wel bezorgd af of daar in deze barre tijden van ‘opbrengstgericht onderwijs’ en toetsgekte nog voldoende aandacht voor is!
Auteur: Jacques Vriens is auteur van diverse kinderboeken en ook van het boekje ´Is de klas nog wel zo gelukkig? Van Theo Thijssen tot Meester Jaap, een visie op het basisonderwijs´ (2007, Van Holkema en Warendorf, Houten).
Na negen jaar in het onderwijs besloot Jacques Vriens na lang nadenken te stoppen als directeur en fulltime schrijver te worden. De school had inmiddels bijna 200 leerlingen en werkte nog steeds met heterogene groepen.