Interview met Willem Wagenaar, voorzitter van de NDV.
Op 13 april 2016 opende de voorzitter van de Nederlandse Dalton Vereniging (NDV), Willem Wagenaar, het daltoncongres met een mooie, maar heerlijk daltongekleurde samenvatting van het inspectieonderzoek naar de Staat van de Leerling. Kinderen willen meer thematisch werken, meer samenwerken, meer vrijheid en verantwoordelijkheid. Ze willen werken in eigen tempo met dag- en weekplannen en zelf een leerplek kunnen kiezen. Ze willen zich veilig voelen, bewegen, frisse lucht, muziek, meer lachen, minder boeken, maar meer tablets. ’s Morgens pas om 10 uur beginnen vinden ze geen gek idee, evenals meer korte pauzes en meesters en juffen die meespelen. Er werd gelachen om Wagenaars conclusie: Kinderen vragen dus om daltononderwijs. Ze willen leven, werken en leren met lef. Lef!, als enkelvoud van leven, was dan ook het thema van het congres.
“Mijn vader riep mij regelmatig toe: ‘Als je het lef hebt…’,” grinnikt Wagenaar (1955). “Daar bedoelde hij wel wat anders mee dan waar het in het congres om ging. Meer een dreigement! Haha. Je bent immers jong en je wilt wat! Daar was bij mij thuis vroeger weinig ruimte voor. Het was sappelen. Mijn vader had in Amsterdam-Oost een groentezaak: zes dagen in de week werken en ’s zondags de administratie. Toen ik 14 was, overleed mijn moeder. Ik voelde de verantwoordelijkheid om te helpen. Ik had nog een jonger broertje en zusje en mijn vader had de winkel. Mijn energie kon ik kwijt in het voetballen. Het waren maar spaarzame momenten dat mijn vader bij DWS langs de zijlijn stond om naar mijn voetballen te kijken.”
Het was meester Van der Poel in de vierde klas van de Burgemeester Rendorpschool in Amsterdam-West, die Wagenaars interesse voor het onderwijs liet ontwaken. “Meester Van der Poel deed het anders. Hij schreef taken op het bord. Je mocht zelf de volgorde bepalen. Als hij op vrijdagochtend al de taken voor de nieuwe week op het bord schreef, begon ik alvast. Ja, ik was best leergierig.”
Na de lagere school gaat Wagenaar naar de Osdorper Scholen Gemeenschap (OSG), destijds een experimentele middenschool. Later is dit het Caland Lyceum geworden. Het onderwijs stond op zijn kop, in die tijd. De eerste voorbereidingen werden getroffen voor de fusie van het kleuter- en lager onderwijs (1985) en de Mammoetwet (1968) had voor een grote systeemwijziging in het voortgezet onderwijs gezorgd.
“Die middenschool was een socialistisch ideaal: een brede school met een driejarige brugperiode. Ik zou zo’n type school graag terugzien!”
Op het OSG switcht Wagenaar met een havoadvies in de achterzak naar de atheneum-/gymnasiumstream. “Ik heb zelfs Latijn gehad!,” glimlacht hij. Maar hij studeert toch af op havoniveau.
De school is ook inhoudelijk vernieuwend. “Op zaterdagochtenden kwam Teleac bij ons opnames maken over experimentele studielessen,” vertelt Wagenaar.
“Ik wens het alle kinderen toe, dat ze in zo’n brede scholengemeenschap in een langdurige brugperiode op zoek kunnen gaan naar waar hun niveau en talenten liggen.
Zijn vader hoopt erop dat Willem in de groentewinkel komt werken, maar Willems hart ligt bij het onderwijs. Hij meldt zich aan op de pedagogische academie in Amsterdam.
“In het eerste jaar ga ik drie, soms zelfs vier dagen in de week naar mijn stageschool, tegenwoordig de Louis Bouwmeesterschool, inmiddels een daltonschool. Ik vond die stages veel leuker dan de lessen op de academie. Het levert me een jaar studievertraging op. Tussen de middag voetbal ik met de kinderen in de zaal. Dat jaar werden de voetballertjes kampioen van Amsterdam. Als beloning mochten ze in Londen een wedstrijd spelen op Wembley. Wat een belevenis!
In 1976 begint Wagenaar zijn loopbaan op een school in de Jordaan. Daarna volgt een periode in de Watergraafsmeer. “Ook die school is gedaltoniseerd: basisschool De Meer. Helaas moest ik daar vanwege boventalligheid weg, maar met dat proces van daltoniseren ben ik op de volgende school, de Boumanschool in De Pijp, doorgegaan. Een aantal collega’s ging er zelfs in mee!”
In 1986 wordt Wagenaar directeur van de G. Th. Rietveldschool in Badhoevedorp. “De vorige directeur had er in 1982 al een daltonschool van gemaakt, maar dat lag na zijn pensioen een beetje op z’n gat.” Wagenaar begint met 110 leerlingen en komt door dit lage leerlingaantal meteen in fusiegesprekken terecht. Maar de economie trekt aan en de school begint te groeien. “Veertien jaar later had ik 770 leerlingen!
De christelijke school in het dorp was een bolwerk,” vertelt Wagenaar. Hij probeert zich met dalton op zijn school te profileren. Dat wekt de interesse van andere ouders in het dorp. “Op een avond geef ik in Zwanenburg, een dorp in de buurt, een lezing over het daltononderwijs op mijn school. De directeur is verrast. Er zitten mensen in de zaal die zij niet kent. Dat blijken ouders te zijn uit Badhoevedorp, die belangstelling hebben voor daltononderwijs, maar die in eerste instantie niet bij mij op school gezien willen worden!”
Lezingen over daltononderwijs houdt Wagenaar daarna regelmatig. Hij voelt zich ambassadeur van dalton. Eind jaren negentig hoort Wagenaar bij de eerste groep visiteurs. “Tegenwoordig voelt het bijna altijd als een warm bad, als je als visiteur op een school komt. Maar in het begin zetten de scholen wel eens de hakken in het zand. Dan zeiden ze: ‘wie zijn jullie om ons te zeggen, hoe we het moeten doen’. Bestaande scholen hadden ‘iets’ salonfähigs. De sfeer veranderde echter onder invloed van de vele beginnende scholen, die graag van en met elkaar leerden.”
Bij meningsverschillen over visitaties trad Wagenaar een paar keer op als lid van de commissie van goede diensten. De toenmalige voorzitter van de NDV, Dick van Hennik, stapte er een enkele keer zelf op af. “Dan pasten we hoor en wederhoor toe. Het getuigt van een geweldig niveau van vertrouwen, dat ik voor die commissie gevraagd ben,” stelt Wagenaar. Inmiddels heeft de NDV zo’n duizend visitaties achter de rug. Wagenaar schat in dat slechts 1 % daarvan tot een actie van de commissie van goede diensten heeft geleid. “Visitaties moeten ook een lust zijn. Scholen zouden moeten zeggen: fijn dat jullie bij ons komen.”
Voor Wagenaar is de school meer dan een plek waar kinderen leren. “Het is een sociale oefenplaats, waar je je kunt voorbereiden op onze ingewikkelde samenleving. En zulke oefenplaatsen zijn er voor kinderen en jong volwassenen steeds minder!
Onlangs schreef Wagenaar er in de nieuwsbrief van de NDV een column over. “Er wordt minder met kinderen uit de straat gespeeld en minder een paar straten verderop bij de dijk of de sluis gevoetbald. Met andere kinderen knikkeren, met weer anderen hutten bouwen of fikkie stoken is er ook nauwelijks meer bij.” Die ontwikkelingen ziet Wagenaar met lede ogen aan. Sociale groei is volgens hem namelijk voor een groot deel afhankelijk van de omgeving, waarin een kind verkeert. “Op woensdagmiddagen ging ik naar het buurthuis om te gaan figuurzagen of toneel te spelen. Later ging ik bij een club voetballen. De sociale kringetjes waren zeer verschillend van elkaar en in elk kringetje moest ik mijn plek vinden. Dat betekende voor mij enerzijds aanpassen en anderzijds op mezelf vertrouwen. Zo was ik in het ene sociale verband een leider, in het andere een volger en ook soms het buitenbeentje. Aanvoerder en een vaste waarde in het ene jeugdelftal en in het andere elftal moest ik knokken voor mijn plek en stond ik regelmatig reserve. Door al deze ervaringen heb ik ruim de kans gekregen om mij sociaal te vormen en kon ik er achter komen in welke omgeving ik mij het meest prettig voelde. Zo leerde ik ook op mijzelf te vertrouwen en mijn plek in een onbekende sociale omgeving makkelijker te vinden.”
De school is voor de sociale vorming van kinderen daarom veel belangrijker geworden. “Lang leve de leerplicht! De school is de sociale oefenplek bij uitstek geworden! In toenemende mate moeten we ons er van bewust zijn dat het voor veel kinderen ook een steeds belangrijkere plek is buiten het gezin. Dit aspect van de school is daarom voor mij echt aan een herwaardering toe! Waar de school steeds minder de enige plek is om te leren, is de school voor veel kinderen belangrijker geworden als sociale oefenplek.”
In 2004 treedt Wagenaar toe tot het NDV-bestuur. Vijf jaar later wordt hij benoemd tot voorzitter. “Wat ik mooi aan dalton vind, is dat we een pedagogische conceptschool zijn. We gunnen elk kind daltononderwijs. Een paar jaar geleden haalden ouders hun dochter van mijn school.
Ze zochten meer uitdaging voor hun kind. Maar uit haar vertrouwde omgeving gehaald, kelderden de schoolprestaties en raakte het meisje gedemotiveerd. De ouders zagen dat met lede ogen aan en vroegen of ze terug mocht komen om groep 8 te doen. Dat kon natuurlijk! We hadden aandacht voor haar. Ik groette haar veel, vroeg regelmatig of ze er zin in had. Toen ze aan het eind een vwo-advies kreeg, hadden zij en haar ouders de tranen in de ogen!
We bieden ruimte om flexibel te zijn, om naar het kind te kijken. Dat staat niet haaks op het worden van een fearless human being. We bieden een veilig pedagogisch klimaat, maar daarbinnen hebben kinderen kansen om door te breken, ondernemend te zijn, een nieuwe toon te zetten. Dat moet wel begeleid gebeuren. Ja, we hopen dat ze hun leven zelf aanpakken. En ja, we willen af van dat apathische, dat consumentengedrag.
Maar voor sommigen gaan de ontwikkelingen wel heel snel. Vadertje Staat heeft het altijd wel geregeld en ineens worden mensen geconfronteerd met een terugtredende overheid en worden ze op hun eigen verantwoordelijkheid gewezen.
Ondernemerschap en pluriformiteit zijn voor dalton een groot goed, maar die zorgen wel voor grotere verschillen tussen mensen. Dat mag nooit betekenen dat de toegankelijkheid van het onderwijs daardoor voor bepaalde groepen onder druk komt te staan.” Wagenaar ziet dat nu wel gebeuren. Met het overheidsbeleid rond de studiefinanciering en de daling van het aantal brede vo-scholen in het land, zie je arbeiderskinderen met gelijkwaardige talenten minder gauw de keuze maken om door te leren of door te stromen naar hogere onderwijsvormen. Financiële risico’s durven ze niet aan. Ze gaan liever werken of na een vmbo-t naar de havo in plaats van het mbo. Dat is goedkoper!
Ik zie weer gebeuren wat mij vroeger ook overkwam. Mijn vriendjes gingen werken en hadden al snel een Kreidler of een Zundap onder hun kont en keken mij erop aan dat ik verder ging studeren.”
Auteur: René Berends
Beeld: Martijn Bakker