“The pupil […] is a co-worker, responsible to, and for, the whole” (Parkhurst, 1922). Helen Parkhurst was helder over de verhouding van leerlingen ten opzichte van elkaar, ook op school. Zij zijn van elkaar afhankelijk en moeten in staat gesteld worden om met elkaar te kunnen samenwerken, zodat zij met en van elkaar kunnen leren. “This constitutes a problem in school procedure. It should be so organized that neither pupil nor teacher can isolate themselves, nor escape their due share in the activities and in the difficulties of others” (Parkhurst, 1922).
Parkhurst benadrukt dat de school een sociale gemeenschap wordt, en het kind ervaart hoe afhankelijk het is van anderen en hoe afhankelijk anderen zijn van hen (Parkhurst, 1922). Samenwerking moet voorbereiden op de participatie in de samenleving. Dit houdt onder meer in dat de samenwerking verschillende groepen met elkaar in contact moet brengen. Leerlingen moeten en kunnen elkaar aanvullen; zij zijn wederzijds afhankelijk van elkaar. In de heterogene klas van nu zou daarom ook aandacht moeten zijn voor het verbinden kinderen met verschillende competentieniveaus.
Een recent uitgevoerd onderzoeksproject lijkt goed aan te sluiten bij de visie van Parkhurst. Het BE COOL!-project (dat staat voor: Bevorderen van Excellentie door Coöperatief Onderzoekend en Ontwerpend Leren) is ontstaan vanuit een samenwerking tussen de Universiteit Twente en het samenwerkingsverband Lelystad. Het had als doel om alle leerlingen, ongeacht competentieniveau, uit te dagen in de context van hun eigen klas: sociale inclusie. In deze context is gezocht naar een mogelijkheid om leerlingen van verschillende competentieniveaus met elkaar te laten samenwerken, zodat zij van en met elkaar kunnen leren. Een belangrijke voorwaarde daarbij was dat zij zich op zowel sociaal als cognitief vlak konden ontwikkelen.
Om gelijktijdig de cognitieve en sociale ontwikkeling te stimuleren, is gekozen voor een methode waarin leerlingen zowel in heterogene als in homogene groepjes konden samenwerken. Zodoende is een lessenserie ontwikkeld waarin leerlingen aan de slag gingen volgens de jigsaw methode, oorspronkelijk ontwikkeld door Aronson, Blaney, Stephan, Sikes en Snapp (1978).
Binnen het project stonden drie uitgangspunten centraal.
Een eerste uitgangspunt was dat leerlingen van verschillende niveaus in staat worden gesteld om met elkaar samen te werken. In heterogene groepjes van vier ontwierpen de leerlingen een huis op de maan. In dit huis moest een gezin met twee kinderen kunnen (over)leven.
Ten tweede was het van belang dat elke leerling op zijn eigen niveau moest kunnen leren en dat dit leren binnen de klas gebeurde. In homogene groepen verzamelden leerlingen daarom informatie over één van vier onderwerpen die nodig waren om het ontwerp van het maanhuis vorm te geven: Licht & Warmte, Zuurstof, Water of Voedsel. Binnen de heterogene ontwerpgroepen werd elke leerling een eigen expertise toegewezen, afhankelijk van zijn of haar competentieniveau. Zo bestudeerde de bovengemiddelde (of hoogbegaafde) leerling het domein Licht & Warmte, en verzamelde de ondergemiddelde leerling kennis over Voedsel. De structuur en ondersteuning van de opdrachten binnen een domein waren afgestemd op het competentieniveau van de leerling.
Het derde uitgangspunt was dat leerlingen de kennis over hun onderwerp verwierven door onderzoekend en ontwerpend te leren. Het idee is dat kennis beter verwerkt en onthouden wordt als leerlingen deze verwerven door zelf op onderzoek uit te gaan.
Nadat leerlingen drie lessen de tijd hadden gehad om de kennis over hun onderwerp te verzamelen, kwamen de ‘experts’ terug in hun heterogene ontwerpgroep, waar zij drie lessen de tijd kregen om hun gezamenlijk ontwerp van het maanhuis te creëren. Elke expert deelde de kennis over de eigen expertise met de groep. Op basis van de informatie van alle vier de groepsgenoten, werden de ontwerpbeslissingen genomen. Door deze werkwijze werden de vier leerlingen, ongeacht hun competentieniveau, in staat gesteld om hun eigen rol te spelen tijdens de samenwerking. Elke leerling representeerde een uniek puzzelstukje om de gezamenlijke puzzel te kunnen maken.
Na de start van BE COOL! in 2011 is drie jaar gewerkt aan het ontwerp van de lessenserie en een bijbehorende leeromgeving. Om het ontwerp vorm te geven zijn onderzoeksresultaten als input gebruikt. Meerdere pilotstudies en twee grootschalige deelstudies zijn uitgevoerd om in kaart te brengen welke ondersteuning leerlingen nodig hebben bij onderzoekend leren opdrachten, hoe deze opdrachten en ondersteuning gedifferentieerd kunnen worden naar competentieniveau, en welke ondersteuning het heterogene samenwerkingsproces in goede banen leidt.
In een effectiviteitsstudie hebben we onderzocht of de BE COOL!-lessenserie waarin gebruik gemaakt werd van onderzoekend en ontwerpend leren, gedifferentieerd leren en samenwerkend leren, tot even goede of misschien zelfs betere leerresultaten leidde dan een traditionele manier van lesgeven. In beide lessenseries werden dezelfde leerdoelen behandeld, waarbij in de traditionele lessenserie niet of in mindere mate onderzoekend, ontwerpend, gedifferentieerd en samenwerkend geleerd werd.
De resultaten van 2451 leerlingen uit de groepen 6, 7 en 8 van 30 Lelystadse basisscholen lieten zien dat het werken met de BE COOL! lessenserie op cognitief vlak even succesvol was als de lessenserie die leerlingen op de meer traditionele manier liet werken. Eenzelfde resultaat werd ook zichtbaar voor de deelnemende daltonschool. Zo zagen we dat de leerlingen die in homogene groepjes zelf op zoek moesten naar informatie door middel van onderzoekend leren opdrachten hier evenveel van leerden en onthielden als de leerlingen die de benodigde informatie aangeboden kregen via tekst, plaatjes, filmpjes en reguliere verwerkingsopdrachten. Ook vonden we dat de leerlingen die in heterogene groepjes uitleg van hun groepsgenootjes kregen over een onderwerp dat ze zelf niet bestudeerd hadden, evenveel leerden en onthielden van deze uitleg als leerlingen die deze onderwerpen zelf moesten bestuderen. Deze resultaten golden zowel voor de (hoog)begaafde leerlingen, als de gemiddelde en de zwakkere leerlingen. Ook waren er geen verschillen tussen scholen.
Naast de cognitieve leerwinst heeft het werken met BE COOL! een specifiek voordeel ten opzichte van de meer traditionele aanpak. BE COOL! levert een situatie op waarin leerlingen van verschillende competentieniveaus niet naast elkaar in de klas werken, maar juist met elkaar samenwerken en van elkaar leren: er is daadwerkelijk sprake van sociale inclusie. Op deze manier worden leerlingen voorbereid op hun participatie in de samenleving, zoals Parkhurst dit in 1922 ook al voor ogen had.
Aronson, E., Blaney, N., Stephan, C., Sikes, J., & Snapp, M. (1978). The Jigsaw Classroom. Beverly Hills, CA: Sage.
Parkhurst, H. (1922). Education on the Dalton Plan. New York, NY: E.P. Dutton & Company.
Auteurs: Alieke van Dijk is onderzoeker bij het Lectoraat Vernieuwingsonderwijs Saxion. Tessa Eysink is onderzoeker bij de Vakgroep Instructietechnologie Universiteit Twente.
Beeld: http://www.becoolproject.nl