Na acht jaar in een kleine en veilige leeromgeving te hebben gezeten gaat de overgang van po naar het vo gepaard met grote veranderingen. Van oudste in groep 8 naar brugpieper op de middelbare school en van zorgeloos buiten spelen in de middag naar vooral (veel) huiswerk maken. Veel leerlingen geven aan de overgang van po naar vo als groot te ervaren. Zo ook op het Spinoza Lyceum te Amsterdam, daltonschool voor gymnasium, atheneum, havo en mavo. Uit een jaarlijks terugkerende tevredenheidsenquête onder brugklasleerlingen blijkt dat gemiddeld 52% van hen de overgang naar het Spinoza Lyceum als erg groot ervaart. Wat maakt die overgang zo groot en hoe ervaren leerlingen die? En hoe zit dat met leerlingen met een daltonachtergrond? Landt een leerling met een daltonachtergrond gemiddeld zachter dan een leerling zonder daltonbagage? Het Spinoza Lyceum in Amsterdam onderzoekt in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam wat de overgang van basisschool naar het Spinoza Lyceum voor leerlingen groot maakt en in hoeverre de daltonachtergrond van het kind daarin een rol speelt.
Jaarlijks maken 230 leerlingen de overstap van groep 8 naar het Spinoza Lyceum. Hoewel ze komen van ruim 80 verschillende basisscholen met verschillende onderwijstypen, komt meer dan de helft (63%) van een daltonbasisschool. Leerlingen met een daltonachtergrond krijgen voorrang op het Spinoza Lyceum met het idee dat deze leerlingen goed zijn voorbereid op het daltononderwijs zoals gegeven op het Spinoza Lyceum en met de gedachte dat deze leerlingen de kans moeten krijgen om hun daltonleerwijze voort te kunnen zetten in het voortgezet onderwijs. Deze gedachte sluit aan bij de in de literatuur genoemde organische overgang. Volgens het onderzoek Passende Overgang (Bosch, Konerman, De Wit, Rutten & Amsing, 2008) is de ideale overgang van po naar vo een dynamische overgang waarbij sprake is van een wederzijdse aanpassing: het po heeft daarin een anticiperende rol; ze bereidt het kind voor op wat gaat komen. Het vo heeft een adaptieve rol waarbij ze uitgaat van wat een leerling op de basisschool heeft meegekregen (zie figuur 1).
Hoewel uit onderzoek van de inspectie blijkt dat de aansluiting tussen po en vo minder soepel verloopt dan een aantal jaar geleden (Inspectie van Onderwijs,2010) en dat volgens Bosch er bij de overgang van po naar vo nog teveel sprake is van een statische overgang waarbij de leerling zich moet aanpassen aan het volgend systeem (Bosch et al, 2008), zou je verwachten dat het Spinoza Lyceum met meer dan de helft van zijn leerlingen met een daltonachtergrond, hier zijn voordeel uit haalt. Maar niets lijkt minder waar. Als we de tevredenheidsenquêtes van de afgelopen vier jaar naast elkaar leggen wordt zichtbaar dat brugklasleerlingen van het Spinoza Lyceum elk jaar onder het landelijke gemiddelde scoren ten opzichte van de benchmark bij de vraag: “Ik vind de overgang van de basisschool naar deze school erg groot”. Bovendien zien we dat een groeiend aantal leerlingen de overgang van po naar het Spinoza Lyceum als erg groot ervaart. Het landelijk gemiddelde (van 142 deelnemende vo-scholen) laat een stijging zien van 38,7% in 2010, naar 41,6% in 2014, tegenover het schoolgemiddelde van het Spinoza Lyceum van 44,7% in 2010, naar 59,2% in 2014.
Nieuwsgierig naar het hoe en waarom achter deze gegevens was nader onderzoek nodig. Niet alleen om te achterhalen wat de overgang dan zo groot maakt maar ook of er verschillen zijn in de ervaring tussen jongens en meisjes, tussen niveaus van leerlingen en tussen leerlingen met en zonder daltonachtergrond. Na het afnemen van een uitgebreide enquête onder alle brugklas- en tweede klasleerlingen blijkt dat vooral de factor huiswerk zorgt voor de grote overgang. Leerlingen geven aan een groot verschil te ervaren tussen groep 8 en brugklas met betrekking tot de hoeveelheid maak- en leerwerk en het plannen daarvan. Verder wordt duidelijk dat er geen verschil in ervaring is tussen jongens en meisjes. Opmerkelijk is wel dat vooral vwo-leerlingen de overstap als erg groot ervaren en dat leerlingen met een daltonachtergrond het vaker eens tot zeer eens zijn met de stelling: “Ik vind de overgang van de basisschool naar deze school erg groot” dan leerlingen zonder daltonachtergrond, te weten 47% van de daltonleerlingen tegenover 36% van de leerlingen zonder daltonachtergrond.
Op zich nog geen alarmerende resultaten want wordt het ervaren van een grote overgang door leerlingen als iets negatiefs gezien? Komt die grote overgang voor veel leerlingen niet als een aangename verandering passend bij hun leeftijd? Tijd dus voor het nader bestuderen van de overige gegevens uit de enquête waarin de brugklas- en tweedeklasleerlingen zelf in één woord mochten aangeven hoe ze de overgang hebben ervaren. Het meest gebruikte woord door zowel daltonleerlingen als niet daltonleerlingen is ‘spannend’, gevolgd door het woord ‘uitdagend’. We hebben aan de hand van later afgenomen interviews geconstateerd dat deze woorden voor leerlingen een positieve lading hebben. Op grond hiervan kunnen we stellen dat 75% van de geënquêteerde leerlingen de overgang koppelt aan een positief woord. Bij de 25% van de leerlingen die aan de overgang een negatief woord koppelt, worden door zowel daltonleerlingen als niet-daltonleerlingen de woorden ‘zwaar’ en ‘moeilijk’ het meest genoemd. Echter is het opvallend om te zien dat leerlingen met een daltonachtergrond die de overgang als (erg) groot bestempelen hier vaker een negatief woord aan koppelen dan leerlingen zonder daltonachtergrond, te weten 22% ten opzichte van 13%.
Leerlingen met een daltonachtergrond geven dus vaker aan de overgang als erg groot te ervaren en koppelen daar vaker een negatief woord aan dan leerlingen zonder daltonachtergrond. Een onverwachte uitslag die vragen oproept: Is een daltonleerling geleerd om kritisch naar zijn omgeving te kijken en vinden we dat terug in deze uitslag? Is de afstemming tussen dalton-po en dalton-vo misschien toch niet zo goed als men hoopt? Of komt een daltonleerling met een ander verwachtingspatroon de school binnen dan een leerling zonder daltonachtergrond? Vragen waar dit onderzoek geen antwoorden op heeft maar zeker het bestuderen waard zijn.
Maar hoe zit het dan verder? Bijna de helft van de brugklas- en tweedeklasleerlingen geeft de hoeveelheid huiswerk aan als het grootste verschil met de basisschool. Ze geven aan dat ze problemen ervaren bij het plannen van huiswerk, het gebruik van de agenda, en de hoeveelheid maak- en leerwerk. Ook komt naar voren dat 47% van de leerlingen langer dan twee uur per dag aan zijn huiswerk besteedt (waaronder 10% langer dan drie uur per dag).
Niet alleen door leerlingen wordt de factor huiswerk (= hoeveelheid maak- en leerwerk, plannen en agendagebruik) genoemd maar ook uit enquêtes afgenomen onder ouders van eerste- en tweedeklasleerlingen, brugklasmentoren en leerkrachten groep 8 komt de factor huiswerk naar voren als bepalend voor het ervaren van een grote overgang. Het vervolgonderzoek spitst zich dan ook toe op deze huiswerkfactor. Wat heeft een leerling nodig om de huiswerkfactor een minder bepalende rol te laten spelen bij de overgang? En hoe zit het met de groep leerlingen die aangegeven heeft geen last te hebben van de factor huiswerk? Welke voorbereiding hebben zij gehad op de basisschool? Hebben leerlingen die op een daltonbasisschool hebben gezeten minder moeite met de factor huiswerk? Of spelen andere elementen hier een rol zoals de begeleiding vanuit huis of het karakter van het kind? Om nader te bepalen hoe het komt dat leerlingen wel of geen moeite hebben met de factor huiswerk wordt een representatieve groep brugklas leerlingen geïnterviewd. Op de vraag wat het belangrijkste is dat een leerling moet kunnen, kennen of weten voordat hij naar het Spinoza Lyceum komt noemt 94% zonder ook maar enige aarzeling: plannen.
Plannen wordt dus door de leerlingen gezien als de belangrijkste vaardigheid om zachter te kunnen landen op een dalton vo-school. Daarnaast zien we dat de groep leerlingen die aangeeft geen last te hebben van de factor huiswerk dat ook toedicht aan hun karakter. Vooral het goed zelfstandig kunnen werken (33%), het goed kunnen samenwerken (22%) en het niet willen falen (22%) worden genoemd als eigenschappen die hierbij belangrijk zijn. Grappig genoeg eigenschappen die voor een groot deel dé pijlers zijn van het daltononderwijs. Leerlingen die op een daltonbasisschool hebben gezeten geven dan ook aan dat dat inderdaad het grote voordeel is geweest van hun basisschooltijd. 72% van deze groep leerlingen ervaart het als een pluspunt dat ze op een daltonbasisschool hebben gezeten. Ze geven aan al gewend te zijn aan het plannen van werk, het samenwerken en het zelfstandig werken. Ook leerlingen die niet van een daltonbasisschool komen zien het grote voordeel van het hebben van een daltonachtergrond. Hoewel er ook aandacht wordt besteed aan plannen en zelfstandig werken in de brugklas, ervaren leerlingen met een daltonachtergrond een voorsprong op dit gebied.
Met een gerust hart kunnen we dus stellen dat leerlingen die komen van een daltonbasisschool op het gebied van plannen, zelfstandig werken en samenwerken een voordeel ervaren ten opzichte van leerlingen die niet van een daltonbasisschool komen, vaardigheden die door leerlingen als belangrijk worden omschreven als het gaat om de overgang van po naar het Spinoza Lyceum. Het lijkt erop dat het met betrekking tot deze vaardigheden dus best goed zit met de aansluiting tussen dalton po en dalton vo. Zou het dan toch die kritische blik zijn?
Bosch, Konerman, de Wit, Rutten, & Amsing (2008). Passende overgang, een verkenning naar de stand van zaken rond de overgang tussen primair en voortgezet onderwijs. ‘s-Hertogenbosch: KPC-groep.
Inspectie van Onderwijs (1999). De aansluiting basisonderwijs voortgezet onderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Inspectie van Onderwijs (2010). Aansluiting voortgezet onderwijs op het basisonderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Onderwijsraad (2014). Advies Overgangen in het Onderwijs. Den Haag: Onderwijsraad.
Severs, O. (2003). Van basisschool naar brugklas. Arnhem: Ellessy.
Schuurmans, I. (2014). Overgang naar het voortgezet onderwijs. Marant.
Van der Donk & Van Lanen (2014).
Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Coutinho.
De in dit artikel gebruikte afkorting po staat voor primair onderwijs en vo betekent voortgezet onderwijs.
Bij het onderzoek van Croes en Terpstra ligt de nadruk op de overgang van po naar vo en wat de leerling nodig heeft om deze overgang soepeler te laten verlopen. Voor meer informatie over het onderzoek De overgang van basisschool naar het Spinoza Lyceum en het vervolgonderzoek Wat heeft een leerling nodig om de factor huiswerk een minder bepalende rol te laten spelen in de overgang van po naar het Spinoza Lyceum? kunt u contact opnemen met acoa@spinozalyceum.nl.
Auteurs: Marie Croes en Jate Terpstra zijn onderzoeksdocenten binnen de Acoa voor het Spinoza Lyceum Amsterdam. In samenwerking met de Universiteit van Amsterdam en vier andere vo-scholen uit Amsterdam doen ze onderzoek naar de overgang van basisschool naar het voortgezet onderwijs.
Beeld: Saskia van Heugten