Interview met Johan Oort.
“Human Dynamics heeft me een beter zicht op mezelf gegeven. Waar kwaliteiten van anderen in het creatief denken liggen, liggen die van mij vooral in het uitwerken en concretiseren ervan. Ik ben geen theoreticus. Het is mijn ‘voorbestemming’ om wat op de achtergrond te functioneren. Ik ben dan ook wel wat verbaasd, dat je mij wilt interviewen!”
Johan Oort is inmiddels zes jaar bestuurslid van de NDV en al geruime tijd voorzitter van de regio vo van de vereniging. Hij is een dalton vo-man en werkt niet alleen voor dalton, hij ís dalton. Wat over Parkhurst gezegd wordt – dat zij praktisch en pragmatisch was –, geldt ook voor Oort: voortdurend op zoek hoe de daltononderwijspraktijk verbeterd kan worden.
Johan Oort wordt in 1949 in Wormerveer geboren. Hij studeert in Amsterdam op de Bouwman-academie en werkt daarna vier jaar in Maassluis. Ondertussen haalt hij aktes voor wis-, schei- en natuurkunde. In Naaldwijk werkt hij vervolgens 22 jaar op een mavo, in eerste instantie als docent scheikunde, maar na een jaar al wordt Oort in de schoolleiding gevraagd. Als hij de school in Naaldwijk verlaat, volgt een periode van tien jaar op Dalton Den Haag. Hij sluit zijn actieve onderwijscarrière af met een periode van 3½ jaar in de schoolleiding van het Erasmuscollege in Zoetermeer. “En, oh ja… ik heb ook nog zo’n dertig jaar in de avonduren in het volwassenonderwijs gezeten.”
“Eén van mijn stagebegeleiders op de Bouwman-academie studeerde pedagogiek,” vertelt Oort. “Omdat hij mijn interesse wekte, heb ik, mede ten behoeve van zijn onderzoek, een wiskundemethode op een Mastery Learning-achtige manier ‘herschreven’. De leerstof werd verdeeld naar doelstellingen met per blok een diagnostische toets. Leerlingen konden voor een deel zelfstandig doorwerken en zelf aangeven wanneer ze de diagnostische toets wilden maken. Collega’s vonden het maar ‘veel werk voor niets’, maar mij (en de leerlingen) beviel die werkwijze goed.”
“Toen ik in Naaldwijk scheikunde ging geven, ben ik deze werkwijze ook bij dit vak gaan toepassen. Het was een mengvorm tussen theorie en praktijk, waarbij leerlingen zelfstandig in het practicum werkten naar aanleiding van brokjes theorie.” Ook hier laat Oort leerlingen in eigen tempo zelfstandig werken en zelf bepalen wanneer ze een diagnostische toets maken.
De experimenten met meer zelfstandigheid worden in het midden van de jaren tachtig uitgebreid, wat al snel tot de ontdekking leidt dat de eigen werkwijze naadloos bij het daltononderwijs past. “We waren er toen snel uit. Ik ben met de Nederlandse Dalton Vereniging gaan praten en we zijn op een aantal daltonscholen gaan kijken. Al gauw besloten we ons bij de NDV aan te sluiten. We zijn in 1989 een daltonschool geworden.”
“Als nieuweling schoof ik aan bij het rectorenberaad van de dalton vo-scholen. De rectoren ontmoetten elkaar destijds een aantal keer per jaar. Het was nog echt zo’n sigaar-met-whisky-overleg. Ik zie me er nog zitten: in het deftige zitje op de rectorenkamer van Evert Sanders op Dalton Den Haag of bij Bob Mol in Amsterdam.”
Oort steekt er in het begin veel op. “Men was bereidwillig om in hun keuken te laten kijken. Maar er was ook een vorm van eigenwijsheid. Iedereen vond de eigen werkwijze de enig juiste. Ik kan me nog een vo-congres herinneren onder de titel ‘Hoe doen jullie dat nou?’ Iedereen vertelde hoe het ‘echte’ dalton – de werkwijze op de eigen school, uiteraard – er uitzag. Ook mijn collega’s gaven workshops. Er werd bereidwillig geluisterd, maar steevast kwam het commentaar dat de oude daltonscholen ‘het’ anders deden en dat die werkwijze de juiste was. Zij deden het immers al tientallen jaren zo! Er was een houding van ‘dalton doe je’, niet die van ‘dalton ontwikkel je’.
“Die dalton-doe-je-houding had een conservatief trekje,” vertelt Oort. “Sommigen hielden hardnekkig hun routines in stand. Dat is wel begrijpelijk. Nieuwe werkwijzen of methoden invoeren betekent immers dat er nieuwe taken ontwikkeld moeten worden, wat veel werk is.”
Als er vanaf het einde van de jaren tachtig meer dalton vo-scholen bijkomen, zetten die de zaak in beweging. Leraren bezoeken elkaar en proberen nieuwe dingen uit. “De nieuwe scholen waren in ontwikkeling. Toen ontdekten ook de oude scholen dat het bij dalton niet om het handhaven van de status quo gaat, maar om het in ontwikkeling zijn. Mensen als Dick van Hennik, Riet Piket en Hein Stempels hebben er sterk aan bijgedragen dat die ontwikkeling in het vo in gang gezet is.”
Tegenwoordig ziet een vo-regiobijeenkomst er heel anders uit. Dat zijn interessante ontmoetingen, waar soms heikele onderwerpen aan bod komen. “De volgende keer gaat het bijvoorbeeld over kwaliteit,” vertelt Oort. “Er komt dan een inspecteur iets over het nieuwe inspectiekader vertellen in relatie tot het visitatiekader van de NDV. We hebben ook regelmatig presentaties van collega’s, waar bijvoorbeeld met elkaar gesproken wordt over te ondernemen acties om zwakke afdelingen weer in de groene cijfers te krijgen. Nu bespreken we zulke onderwerpen met elkaar om er van te leren en om met elkaar ideeën uit te wisselen, zodat ontwikkeling op de eigen school aangezwengeld kan worden. Mensen stellen zich kwetsbaar op, waardoor er van en met elkaar geleerd en prettig samengewerkt wordt.”
“Ik voel me bevoorrecht dat ik als bestuurslid ontwikkelingen van nabij meemaak,” vertelt Oort, die nu al zo’n zes jaar in het NDV-bestuur zitting heeft. “Daarvoor ging veel van wat er speelde, aan me voorbij. Ik vind het bijzonder om in de vereniging met gelijkgestemden op te trekken. Die verbinding voelen zeker de vo-scholen onderling sterk. Tegelijkertijd is er ook ruimte voor verschillen. Die variëteit van mensen en meningen moeten we omarmen en koesteren.”
Oort maakt zich wel wat zorgen: “De NDV is van ons allemaal en moet ook door ons allemaal gedragen worden. Ik zie echter een afname in bereidheid om verenigingswerk te doen. Met name jongeren lijken andere prioriteiten te stellen. Dan houdt het wel een keertje op, als er niemand meer voor klussen te vinden is, of als die alleen gedaan worden als er vacatiegelden of iets dergelijks tegenover staan. Ook dat er op inspraakmomenten weinig mensen afkomen, vind ik zorgelijk. Als op een algemene ledenvergadering van een vereniging van 400 scholen maar dertig man op komt dagen, is dat te weinig.”
In 2012 publiceerde de NDV een nieuw identiteitsstuk met uitspraken over de essentie van het daltononderwijs. Oort vindt het prima dat daarover ook achteraf flink gediscussieerd wordt. “Ik lig er niet wakker van dat daar meningsverschillen over blijven bestaan. Het identiteitsstuk is een state-of-the-art-stuk. Zo denken we er in meerderheid nu over. Het is in mijn ogen nu prima te verkopen als we zeggen dat het bij dalton in essentie om persoonlijkheidsvorming en hoge leeropbrengsten gaat en dat daarbij de zes kernwaarden als leidraad genomen worden. Het spreekt me aan dat het praktisch is en dat ik het in de praktijk zie werken.
Maar het gaat natuurlijk wel om ontwikkeling. We moeten door. Ontwikkeling en discussie moeten zelfs gestimuleerd worden. Laat iedereen daarom het identiteitsstuk theoretisch en praktisch maar uitwerken, meer smoel geven. Dat geeft gezonde spanning in de vereniging, al moeten we oppassen dat ontwikkelingen niet te snel gaan. De praktijk moet wel tijd krijgen om nieuwe inzichten te vertalen en verder uit te werken.”
“Als leraar was ik vaak bezig met het maken van gedifferentieerde taken. Ik weet nog hoe een leerling, Marcel, mijn vak zo leuk vond dat ik hem niet wilde teleurstellen en soms tot diep in de nacht werk voor hem zat uit te typen, zodat hij door kon in de stof, inclusief het maken van gedifferentieerde toetsen.”
Oort herkent die drive bij veel daltonleraren. “Leraren en teams zitten in een eigen ontwikkelingstraject. Het is waardevol dat daarbij kritische, ervaren collega’s uit de NDV over je schouder meekijken. Voor mij zijn visitaties een vliegwiel voor ontwikkeling.”
Voor Oort moeten de visiteurs daarvoor zelf ook in ontwikkeling blijven. Hun leerproces gaat tegenwoordig vooral om het leren meten van schoolontwikkeling. Het met andere visiteurs in kaart brengen van daltonontwikkeling vindt Oort een boeiend proces. “Je moet met scholen het gesprek aangaan over hun ontwikkeling, waarbij de scholen uiteraard zelf mogen weten hoe zij dalton vormgeven. Daltonkwaliteit hangt immers af van de omstandigheden, het team en de leerlingen. Visiteurs moeten boven hun eigen school uitstijgen, teams leren te bevragen op hun eigen visie en vervolgens leren te zoeken naar kritische daltonsituaties op de school. De basisvraag gaat daarbij steeds over hoe de eigen daltonvisie van de school terug te vinden is in de concrete, eigen schoolpraktijk.”
In de nieuwe opzet van de daltonvisitaties schrijven de scholen eerst een zelfevaluatie met een beschrijving hoe er tegen de kernwaarden van daltononderwijs aangekeken wordt en inventariseren scholen kritische daltonsituaties, waar visiteurs de concretisering van de schoolvisie in de praktijk kunnen zien.
“Als vo-visiteur wil ik het visitatieproces volgens het nieuwe, experimentele visitatiekader zelf graag nog meemaken,” stelt Oort. “Dat gaat binnenkort gebeuren in Zutphen. Ik zie dat als een uitdaging en wil mijn ervaringen daarna graag delen met de school, de visitatiecommissie, het bestuur en de leden van de vo-regio.
Daarna zal het niet al te lang meer duren voordat ik het stokje door zal geven. Als je niet meer verbonden bent aan een school, verlies je feeling met de actualiteit en moet je oppassen voor een te grote afstand met de praktijk.”
In het bestuur van de NDV wil Oort, onder andere als voorzitter van de regioraad, nog een aantal jaren meedraaien. “Ik beleef veel plezier aan de ontwikkelingen die de vereniging de afgelopen 25 jaar heeft doorgemaakt. Het is mooi dat we gegroeid zijn, dat er ontwikkeling is en dat we zelfs een lectoraat hebben. Aan die ontwikkelingen kan en wil ik nog bijdragen. Ik zal dat zoeken in praktische zaken, dingen aan elkaar plakken, en zo. Dat zie ik als mijn rol. Een leuke klus voor het komend jaar is bijvoorbeeld het daltoncongres van 9 april 2014. Daar moet ook weer duidelijk worden dat we dalton met elkaar verder ontwikkelen.”
Auteur: René Berends
Beeld: Martijn Bakker