Talentontwikkeling is ook binnen het daltononderwijs een actueel vernieuwingsonderwerp. Het onderwerp is populair vanwege het feit dat het prima past binnen de brede ontwikkeling en persoonsvorming waartoe daltonleraren willen opvoeden en onderwijzen. Ook tijdens de tweedaagse van het Dalton Netwerk Opleiders (DNO) is dit onderwerp besproken. Het overleg heeft me een aantal persoonlijke inzichten opgeleverd.
Als de evolutietheorie iets duidelijk gemaakt heeft, dan is het wel dat diversiteit en differentiatie van groot belang zijn om als soort te overleven.
Natuurlijk is het nodig om kinderen een basiskwalificatie voor het leven mee te geven, maar te veel focus op het uniformeren van aan te leren kennis, vaardigheden en houdingen – denk aan de kerndoelen –, kan wel eens desastreuze gevolgen hebben. Stel je maar eens voor dat in de toekomst zou blijken dat we, in een snel veranderende wereld, alle leerlingen dezelfde, maar sterk verouderde basiskennis en vaardigheden aan zouden hebben geleerd, zonder aandacht te hebben geschonken aan de vaardigheid te adapteren. Het leed zou niet te overzien zijn. Daarom lijkt het verstandig, als we de maatschappij toekomstbestendig willen laten zijn, dat we meer aandacht hebben voor het creëren van pluriformiteit en variatie.
Ruimte om kinderen de gelegenheid te geven om eigen talenten en interesses te ontwikkelen en om eigen passies te volgen, lijkt daarom gewenst. Pluriformiteit biedt meer kans op overleven.
Maar daar zijn nog wel wat kanttekeningen bij te maken.
We moeten elkaar er voor waarschuwen dat kinderen ook talenten kunnen hebben voor verkeerde dingen, voor gedrag dat we onwenselijk vinden of zelfs niet zouden moeten willen tolereren. Sommige kinderen hebben bijvoorbeeld veel ‘talent’ voor geweld of heel veel interesses voor wapens. Er is bij talentontwikkeling dus altijd wel een morele afweging nodig.
Een tweede kanttekening betreft de vraag of kinderen niet toch ook aanbod nodig hebben om überhaupt te ontdekken of er interesse of talent aanwezig is. Als een klas tijdens een uitje eens in een smederij een smid aan het werk ziet, zijn er ineens onder hen kinderen die daarvoor meer dan gemiddelde interesse tonen en ‘later ook smid willen worden’. De kans moet zich dus wel voordoen om eigen interesses en talenten te ontdekken. Bedenk dan ook dat het bij onderwijs altijd gaat over ‘inleiden in betekenissen’.
Een derde kanttekening betreft het feit dat er sprake kan zijn van een verborgen curriculum. De behoefte om eigen interesses en talenten te ontwikkelen kan al vroeg uitdoven. Kinderen kunnen dan wel van nature nieuwsgierig zijn, als hun ervaringen ze al snel leert, dat er op school vooral dat gedaan moet worden wat de leraar opdraagt, dan dooft het idee al snel uit dat de school een plek is waar je ook kunt leren wat je zelf wilt leren.
Iets kan ook leuk lijken, maar bij nader inzien toch niets voor je zijn. Ruimte om je eigen ideeën te volgen, moet ook betekenen dat je kinderen de kans biedt om te leren van hun fouten en om tot het inzicht te komen dat iets niets voor je is.
Tot slot, is het belangrijk, voordat je als team aan de slag gaat met talentontwikkeling, na te denken waar je het precies over hebt: hoe definieer je talenten en talentontwikkeling?. Is talent een aangeboren vaardigheid? Zien we talent vooral als iets waar kinderen in excelleren, of is het juist iets waar kinderen zich graag in willen ontwikkelen of of over willen leren?
Besef ook dat bij talentontwikkeling veel en doelbewust oefenen en leren om jezelf daarbij aan te sturen belangrijk is, dat er tijd en ruimte voor gecreëerd moet worden, die niet altijd voorhanden is, dat kinderen een commitment met het doel moeten opbouwen en dat support van leraren en ouders essentieel is.
Auteur en Beeld: René Berends