Recensie proefschrift Symen van der Zee: De effectiviteit van daltononderwijs.
Onlangs stelde een bezoeker van de NDV-website de volgende vraag: “Waaruit blijkt dat daltononderwijs werkt? Kunt u onderbouwen (aantonen) dat het werken vanuit daltonprincipes datgene oplevert wat men voor ogen heeft?” Een goede vraag die een goed antwoord verdient. Dat antwoord is er nu, in de vorm van het proefschrift waarop Symen van der Zee, lector Wetenschap & Techniek in het onderwijs bij Saxion en voormalig onderzoeker van het lectoraat Daltononderwijs en Onderwijsvernieuwing in oktober promoveerde. In deze bijdrage zal ik zijn fraaie dissertatie getiteld De effectiviteit van daltononderwijs beschouwen.
Na een inleidend hoofdstuk geeft Van der Zee in het tweede hoofdstuk aan dat de hierboven gestelde vraag niet op zichzelf staat. Van der Zee laat aan de hand van een literatuurstudie zien welke ontwikkelingen hebben bijgedragen aan de focus op effectiviteit en evidence based werken in het daltononderwijs. De belangrijkste ontwikkeling, volgens Van der Zee, is de zorg over het gebrek aan wetenschappelijk bewijs voor de werkzaamheid van vernieuwend onderwijs. Daarnaast hangt de focus op evidence based werken in het daltononderwijs volgens Van der Zee samen met de behoefte van het daltononderwijs zich sterker te profileren als verantwoorde vorm van onderwijsvernieuwing als gevolg van de toenemende marktwerking in het onderwijs.
Voordat de effectiviteit van daltononderwijs kan worden bepaald, onderzoekt Van der Zee in hoofdstuk 3 eerst wat kenmerkend en onderscheidend is voor daltononderwijs. Dit doet hij op basis van een analyse van ruim 300 artikelen over daltononderwijs in Nederland en aanvullende interviews met experts van de daltononderwijspraktijk. Van der Zee concludeert dat het werken met de taak en de daltonprincipes vrijheid (in gebondenheid), zelfstandigheid en samenwerken kenmerkend zijn voor het daltononderwijs in Nederland. Of de drie principes en de taak ook onderscheidend voor daltononderwijs zijn, is volgens Van der Zee zeer de vraag. Volgens hem is het daltononderwijs altijd een soepel plan geweest “dat aangepast mag worden naar eigen inzicht en op basis van de ervaring van het werken ermee” (p.91). Deze soepelheid maakt dat de daltononderwijspraktijk erg divers is. Van der Zee maakt hieruit op dat het lastig is “om daltononderwijs te definiëren en te onderscheiden van andersoortig onderwijs” (p.89). Bovendien blijkt dat ook leerlingen op reguliere scholen in toenemende mate zelfstandig werken, samenwerken, keuzevrijheid krijgen en de leerstof afgestemd op hun niveau en tempo krijgen aangeboden.
Ondanks dat daltonwerkwijzen in toenemende mate ook voorkomen in het reguliere onderwijs, zijn er genoeg reguliere scholen die overwegend traditioneel zijn ingericht. Daarvan onderscheiden daltonscholen zich volgens Van der Zee weldegelijk. In hoofdstuk 4 en in de bijlage van zijn proefschrift geeft Van der Zee antwoord op de centrale vraag: “Hoe effectief is daltononderwijs?” (p.15). Deze vraag beantwoordt hij door te onderzoeken of er verschillen zijn tussen daltonbasisscholen en traditioneel ingerichte basisscholen met betrekking tot de cognitieve en niet-cognitieve opbrengsten. De resultaten laten zien dat er amper verschillen in opbrengsten zijn. Deze bevindingen zijn opmerkelijk omdat in de schooleffectiviteitsstudies die tot nog toe zijn gedaan naar vernieuwend onderwijs wordt geconcludeerd, dat met name de cognitieve opbrengsten van leerlingen op vernieuwende scholen achterblijven. De zorgen over effectiviteit van vernieuwend onderwijs lijken hiermee volgens Van der Zee niet te gelden voor daltononderwijs.
Een belangrijke beperking van schooleffectiviteitsstudies is dat ze geen inzicht bieden in “de processen die plaatsvinden in de scholen en hoe deze zich verhouden tot de opbrengsten ervan” (p.15). Op basis van de bevindingen uit de vorige studie weten we nog niet hoe we het daltononderwijs effectiever kunnen maken. Het is om die reden dat Van der Zee in het vijfde hoofdstuk een review uitvoert waarin hij nagaat hoe daltononderwijs effectiever kan worden vormgegeven. Hij richt zich hierbij op het welbekende daltonprincipe: samenwerken. In een grondige review van de onderwijswetenschappelijke literatuur geeft Van der Zee bevindingen uit meta-analyses naar samenwerkend leren weer. Hierin worden de uitkomsten van diverse effectstudies naast elkaar gelegd en geïntegreerd, waardoor uitspraken gedaan kunnen worden over de gemiddelde effectiviteit van samenwerkend leren. Op grond van zijn review concludeert Van der Zee dat “genoegzaam is aangetoond dat samenwerken werkt. Samenwerkend leren is een evidence based onderwijsaanpak” (p.144).
Van der Zee legt indirect de beperkingen van evidence based onderwijs bloot als hij stelt dat meta-analyses geen inzicht bieden “in de processen die bijdragen aan de effectiviteit van samenwerken” en slechts een beperkt inzicht bieden “in de condities die van invloed zijn” (p.152). Allereerst beargumenteert Van der Zee, dat “de studies naar samenwerkprocessen laten zien dat samenwerken vaker doeltreffend is voor het schoolse leren wanneer cognitieve co-constructie zich veelvuldig voordoet en de kwaliteit ervan hoog is. Leerlingen moeten voortdurend kritisch op elkaars bijdragen voortbouwen, op een juiste wijze elkaar helpen en van elkaar leren, zakelijk en zorgvuldig met conflicten omgaan en het leerproces op een juiste manier reguleren” (p.159). Vervolgens omschrijft Van der Zee op nauwkeurige wijze welke omstandigheden gerealiseerd moeten worden om deze effectieve samenwerkprocessen te laten plaatsvinden. Hij bespreekt daarbij onder meer de volgende factoren: kenmerken van de taak, groepssamenstelling, omvang van de groep en de rol van de leraar.
Volgens Van der Zee is het moeilijk om eenduidige aanbevelingen richting de praktijk te doen “over hoe en wanneer samenwerkend leren in te zetten en hoe het te begeleiden” (p. 185). Dit komt doordat vele factoren de effectiviteit van samenwerkend leren beïnvloeden en doordat deze factoren zich bovendien op complexe wijze tot elkaar verhouden. Van der Zee stelt dat de effectiviteit van samenwerkend leren staat of valt met de manier waarop leraren de aanpak in de praktijk brengen. Kennis uit onderzoek is volgens Van der Zee bedoeld als “gereedschap” zodat de leraar zelf kan beoordelen “wat op een specifiek moment, voor een specifieke groep leerlingen wenselijk, mogelijk en doeltreffend is” (p. 177). Kortom doelmatig daltononderwijs hang vooral af van “de reflectiviteit van daltonleerkrachten” (p. 178).
In een zestal hoofdstukken laat Van der Zee met overtuiging zien dat hij diverse typen onderwijsonderzoek (historisch-verklarend, empirisch en literatuuronderzoek) tot in de puntjes beheerst, om meer te weten te komen over hoe effectief daltononderwijs is en welke kennis nodig is om het onderwijs doelmatiger in te richten. Op basis van het proefschrift van Van der Zee concludeer ik dat het antwoord op de vraag die ik heb ontvangen besloten ligt in de professionele deskundigheid en autonomie van de leraar. Effectief daltononderwijs wordt vooral gerealiseerd door leraren die zich baseren op hun eigen professioneel oordeel en zich daarbij laten informeren door kennis uit onderwijsonderzoek, zoals dat van Van der Zee.
Het proefschrift De effectiviteit van daltononderwijs van dr. Symen van der Zee is een uitgave van Saxion Progressive Education University Press (SPEUP). Het document is te downloaden van de site van het lectoraat Vernieuwingsonderwijs: www.saxion.nl/vernieuwingsonderwijs.
Auteur: Patrick Sins is lector Vernieuwingsonderwijs bij Saxion in Deventer.