In gesprek met Hans Wenke.
Sinterklaas? De broer van Sinterklaas? Hans Wenke maakt door zijn verschijning met baard en hoed zeker indruk. Regelmatig vragen nieuwsgierige leerlingen wie hij is en wat hij komt doen. Zijn imago is zijn beste amigo! Ook op leerkrachten maakt Wenke vaak indruk. Niet altijd door zijn imago (“dan komt er zo´n baard met een hoed binnen”), maar bij hen moet Wenke het hebben van zijn enthousiasme en zijn deskundigheid.
Hans Wenke is van 1942, een oorlogskind. Al na twee weken verhuist hij van Zwolle naar Zutphen. Zijn vroegste herinneringen betreffen de bombardementen op de IJsselbrug en het emplacement bij het station. De Fordgarage, die naast de Walburgskerk stond, wordt vol geraakt. Gelukkig staat de wind de goede kant op, anders was ook het huis van zijn ouders geheel afgebrand. De kelders van de middeleeuwse panden zijn met elkaar verbonden, zodat buurtgenoten angstig bij elkaar schuilen.
‘De lagere school breng ik door op een katholieke jongensschool’, vertelt Wenke. ‘Mijn vader was stukadoor en wilde dat ik in het bedrijf zou komen. Dus wil hij me in eerste instantie naar de lts sturen. We hadden thuis niet zo’n traditie van leren. Maar de leraar had vertrouwen in mij. Hij zei: “Jij kunt ook wel naar de hbs”. Hij is toen met mijn vader gaan praten. Uiteindelijk heb ook ik toen toelatingsexamen mogen doen.’
Hans gaat naar het Daltonlyceum in Zutphen. ‘Ik heb niet de indruk dat er veel “dalton” aan was, in die tijd’, zegt Hans. ‘We werkten wel met taken, maar er was geen samenwerking en ook geen eigenaarschap van leerlingen over hun eigen leerproces. Eigenlijk was het onderwijs een soort LOI-cursus schriftelijke verwerking! Elke dag was het tweede en derde uur een daltonuur. De leerlingen deden dan niets, maar hadden een prachtige tijd en ontwikkelden een geweldig wij-gevoel. Ik maakte op donderdagavond thuis mijn taak af. Op vrijdag om 12 uur moest die collectief ingeleverd worden.
Die zelfstudie-uren, de zogenaamde daltonuren, zijn nog steeds vaak weinig effectief. Leerlingen doen vaak veel te weinig in die tijd. Een oplossing daarvoor zou kunnen zijn om leerlingen een veel groter inhoudelijk belang te laten hebben bij het resultaat van hun leren.’
Jaren later is Wenke nog eens terug op het Dalton–lyceum in Zutphen. ‘Ik heb toen, samen met Ton Mooij, er het daltongedachtegoed een nieuwe impuls gegeven.’
Na de hbs-a komt Wenke na wat omzwervingen op de Rijkskweekschool in Deventer terecht: ‘Het was niet mijn eerste optie, maar uiteindelijk ben ik wel blij met de keuze die ik gemaakt heb.
Ik werd er pas populair toen ontdekt werd dat ik goed kon voetballen’, grinnikt Wenke. ‘Ik voetbalde bij Be Quick Zutphen. In het kader van het amateurkampioenschap van Nederland heb ik toen nog tegen De Kromme gespeeld. Van Hanegem speelde destijds als jonkie bij Velox. Ik heb ook nog kortstondig bij De Graafschap gevoetbald.
Ik speelde in die tijd ook in een dixielandbandje en dat was met voetballen natuurlijk een combinatie van niks!
Ook op de pabo in Deventer ben ik later terug geweest. In de jaren negentig was die pabo de eerste met een daltonopleiding voor studenten! Die opleiding heb ik toen opgezet.’
Wenke vindt zich geen geboren onderwijzer: ‘Ik gaf als kwekeling mijn eerste les over stadhouder Willem V. Na twee minuten was ik klaar met mijn instructie. Ik kreeg als commentaar dat de les een volgende keer wel wat langer zou mogen duren!
Na mijn militaire dienst ben ik leraar geworden op een lts in Brielle. Ik begon daar al snel met gedifferentieerde taken te werken. Na mijn mo-a en mo-b heeft mijn carrière me in Alkmaar gebracht, waar ik adjunct werd op een ihno-, lhno- en mhno-school. Uiteindelijk ben ik directeur geworden van een mbo-scholengemeenschap in Meppel.
Na een jaar ben ik op deze school begonnen met een experimentele klas. Alles wat er aan onderwijsvernieuwing destijds was, hebben we uitgeprobeerd. De leerlingen voelden zich uniek. We hebben ook nieuwbouw kunnen realiseren, die paste bij onze onderwijsideeën.’
Als er in de jaren zeventig pogingen gedaan worden om de NDV nieuw leven in de blazen, wordt Wenke op de oproep in de krant gewezen om deel te nemen aan de heroprichtingsvergadering. ‘Toen we dat lazen, zeiden we bij ons op school: “Wat zij willen, dat doen wij toch ook?” Wij werkten toen ook al met klassenraden, mentoren en taken. Ik stelde vervolgens op de vergadering twee vragen en werd prompt een van de nieuwe bestuursleden!’
In 1991 stapt Wenke uit het onderwijs. Hij begint zijn eigen onderwijsbureau en wordt bovendien interim-directeur op de Katholieke Pabo in Zwolle. ‘Ik hield me als toegevoegd directielid in Zwolle alleen bezig met de inhoud, niet met het financiële gedoe en heb geprobeerd om mensen meer gebruik te laten maken van elkaars kwaliteiten. Er was op dat terrein sprake van lekkage. Leraren kenden elkaars kwaliteiten niet, laat staan dat er van elkaar gebruik gemaakt werd. We zijn toen met leerteams gaan werken. Ik zei: “Dit zijn de uren, zoek het maar uit”.’
‘Prins is de man waar ik zelf het meest aan gehad heb. Bij hem deed ik mijn mo-b pedagogiek. Ik heb bij hem nog tentamen gedaan in de trein.’
Professor F.W. Prins was een leerling van Kohnstamm. Hij benadrukte in zijn leerpsychologie het leren leren en wilde zwakkere leerlingen leren de aanpak van goede leerlingen over te nemen. ‘Je zou hem als een van de grondleggers van het samenwerkend leren kunnen zien’, vertelt Wenke. ‘Door hem maak ik in mijn benadering het onderscheid tussen pedagogisch en didactisch samenwerken. Het eerste is gericht op sociale vorming, het tweede op het van en met elkaar leren.’
Eind jaren tachtig groeit de NDV sterk. De vereniging krijgt bij het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) in de persoon van Lilian Leferink een eigen onderwijskundige, waardoor er een impuls ontstaat om het daltongedachtegoed professioneel uit te bouwen en om scholen professioneel te ondersteunen bij het daltoniseringsproces. Cursussen worden opgezet en gegeven, materialen ontwikkeld. Wenke is zeer actief. ‘In die tijd waren er altijd spanningen tijdens de vergaderingen van de NDV. Het ging altijd over geld. Uiteindelijk heeft het niet tot een scheuring geleid, wat bij het jenaplan- en freinetonderwijs wel gebeurd is, maar het heeft weinig gescheeld. Het was een strijd tussen idealisten, die veel tijd en energie in de vereniging stopten en een groep mensen die vond dat aan goede professionalisering een prijskaartje hangt en die de professionalisering meer bedrijfsmatig benaderen.’
Contacten met buitenlandse daltonscholen en daltonianen zijn voor Wenke altijd zeer interessant geweest. ‘Voor mij is dat begonnen begin jaren negentig, toen er intensieve contacten waren met Susanne Popp uit Duitsland. Ook de stedenband die Utrecht heeft met Brno is belangrijk geweest. Met Roel Röhner, destijds directeur in Utrecht, zijn er zo contacten gelegd met daltonscholen in landen als Tsjechië, Slowakije en Polen.´
Hans staat bekend om zijn gedreven inbreng in de discussies over de essentie van het daltononderwijs. Hij kan zich de discussies binnen de NDV over vrijheid goed herinneren. Parkhurst heeft het weliswaar over freedom, maar dat is lastig te vertalen met vrijheid. ‘Ik koos en kies ervoor om het over verantwoordelijkheid te hebben. Dat vind ik meer aansluiten bij wat Parkhurst bedoelt!’
Ook over de nieuwe kernwaarden heeft Wenke een mening. ‘Voor mij had het wel bij de drie oude principes mogen blijven! Al ben ik wel blij met de nieuwe kernwaarde effectiviteit. “Dalton is an efficiency measure!”, zei Parkhurst. Ik vind dat er op dat terrein nog veel te winnen is. Ik ben er ook wel een voorstander van dat we zo eens in de veertien dagen de tijd nemen om reflectiegesprekken te voeren met leerlingen over ons onderwijs en over hoe ze leren. Maar erg uniek zijn die nieuwe kernwaarden niet. Het gaat gewoon over het geven van goed onderwijs.’
Daltonianen kennen Wenke vooral van de serie boeken die hij met Röhner geschreven heeft. Veel van dat schrijfwerk gebeurde in vakantiehuisjes. Daar vond en vindt Wenke de rust om te schrijven.
Op dit moment schrijft hij een boekje over zijn eigen onderwijservaring, die hij op een humoristische wijze wil koppelen aan wat hij tegenwoordig nog op scholen ziet: ‘Vanuit het verleden, terug naar het heden. Ik heb historisch besef altijd belangrijk gevonden en heb ooit zelfs overwogen om geschiedenis te gaan studeren.’
‘Mogen het er ook meer zijn?’, vraagt Wenke, als ik om een afsluitende tip voor leraren vraag. ‘Ik vind als eerste dat we hogere doelen moeten stellen, zodat er meer geleerd wordt. Het is ook interessant om met groepsdoelen te gaan werken. Zeg bijvoorbeeld: “Aan het eind van de week kan iedereen klokkijken”, en laat leerlingen elkaar daarbij helpen. Het gaat er dan om met elkaar de beste te willen zijn! Verder vind ik als oud-sportman dat er meer gymnastiek gegeven moet worden.
Maar boven alles: laten leerkrachten met passie werken. Leraren die geen passie voor hun vak hebben, moeten volgens mij wat anders gaan doen. En passie is volgens mij te behouden door altijd te denken en te werken vanuit de visie die je op leren en onderwijs hebt. Vraag je altijd af of kinderen meer kunnen dan wat we ze toevertrouwen!’
Auteur: René Berends
Beeld: Martijn Bakker