Interview met Roel Röhner.
“Dalton is voor mij ‘a way of living’,” zegt Roel Röhner. “Dat klinkt actiever dan ‘a way of life’. En om activiteit is het mij te doen. Beweging, ontwikkeling, daar gaat het om. Is dat er niet dan is er onmiskenbaar achteruitgang. Parkhurst spreekt in Education on the Dalton Plan over ‘a way of life’, maar in een brochure, die ik nog ergens op de plank heb staan, spreekt ze over ‘a way of living’. Het is dus niet van mij, dat idee van ‘a way of living’!”
De stad Utrecht speelt een centrale rol in het leven van Röhner. Hij is er in 1941 geboren, is fan van de plaatselijke FC en hij heeft er een lange periode gewerkt als directeur van de daltonschool op het Pieterskerkhof. Toch bracht hij zijn jeugd door in Oegstgeest en doorliep hij de kweekschool van het Haags Genootschap in Den Haag.
“Mijn moeder was kleuterleidster en mijn vader leraar gymnastiek. Ik ben dus een telg uit een echte onderwijsfamilie. Mijn oma heeft nog op de school gezeten waar ik later directeur geworden ben en mijn moeder heeft er nog op de kleuterschool gewerkt.”
Röhner woont sinds 2000 in Houten. Hij ging in 2004 met vervroegd pensioen, maar heeft daarna nog zeer actief zijn daltonexpertise uitgevent. En dat doet hij nog steeds: “Ik reis nog het hele land door om op daltonscholen cursussen en studiedagen te houden, ben ook nog regelmatig in het buitenland en heb, samen met Hans Wenke, onlangs nog een mooi boek over het daltononderwijs geschreven: Daltononderwijs, een ontwikkelingsgerichte inspiratie.”
Röhner wordt na een proefles gegeven te hebben in een combinatiegroep 5/6 met 43 kinderen in 1965 aangenomen als onderwijzer op de daltonschool aan het Pieterskerkhof.
“Het is de oudste openbare school in Utrecht,” zegt Röhner. “Voor het 150-jarig bestaan heb ik daar ooit eens wat onderzoek naar gedaan. De school is al in 1824 gesticht in twee verbouwde woonhuizen. Dat kun je nog steeds zien, als je op het plein voor de school staat.”
In het schooljaar 1929-’30 wordt de school daltonschool. Dat is nog voordat de Nederlandse Dalton Vereniging opgericht is. Het is zeker een van de oudste daltonbasisscholen in het land, misschien zelfs wel de oudste nog bestaande school.
“Toen ik er in 1965 kwam werken moest ik na een paar maanden al in militaire dienst. Maar men vond mij onmisbaar, zodat ik het geweer binnen een jaar weer mocht verruilen voor een krijtje. De school was toen nog een viermansschooltje en door wat wisselingen in het team ben ik kort daarop waarnemend en daarna hoofd van de school geworden.”
“Toen ik mijn proefles gaf, werd er uiteraard al met weektaken gewerkt. Maar die stonden niet op papier maar op het bord: op het linker zijbord de taak van groep 5 en op het rechter de taak van groep 6,” diept Röhner op uit zijn herinneringen. “De kinderen zeiden tegen me: ‘U snapt niet wat er op het bord staat, hè meester? Maar wij helpen u wel hoor!’ Ik wist echt van niks! Maar het werkte fantastisch. De kinderen werkten zelfstandig van het bord. Het was wel allemaal individueel schriftelijk werk, toen, maar de kinderen waren heel zelfstandig en mochten elkaar wel helpen.”
Bijzonder is het dat er in dat taakwerk toen al gedifferentieerd werd voor taal en rekenen. Bij het rekenwerk uit de methode Naar Zelfstandig Rekenen werd er in drie niveaus gewerkt: A, B en C. De C-leerlingen waren de betere rekenaars. Die moesten meer sommen maken. “Het was alleen maar differentiatie in de hoeveelheid sommen. Het is begrijpelijk dat de C-leerlingen daardoor nooit de taak afkregen. Ze hadden niet zo’n zin om meer van hetzelfde te maken en gingen onderpresteren. Ik adviseer scholen nog altijd om geen ‘extra’ werk op de taak te zetten voor de snellere en/of betere leerlingen. Dat werkt volgens mij niet. Keuzewerk is een betere optie.
Met mijn collega Joep Spanjaard ben ik toen begonnen met de ontwikkeling van taakformulieren, met een basistaak voor alle kinderen. We hadden daarnaast een gestencild keuzewerkboekje voor als ze daarmee klaar waren.” Trots vertelt Röhner dat er op de taakbrief ook al stond: ‘Hoe heb ik gewerkt?’ en ‘een tip aan mijzelf voor de volgende week’. Hebben we daar nu niet de kernwaarde reflectie voor?”
“To sum up, the Dalton Plan should primarily be regarded as a way of school living”. Uit: An Explanation of The Dalton Laboratory Plan by its originator Helen Parkhurst. Dalton Association, 35 Cornwall Gardens – London S.W.7.- 1926.
Röhner heeft altijd gastvrij zijn school ter beschikking gesteld voor vergaderingen en activiteiten van de NDV. “Pieterskerkhof is een tijd een begrip geweest binnen de vereniging. Het bestuur vergaderde meestal bij mij op school, omdat de school zo centraal ligt. Ik kan me maar een keer herinneren dat dit een probleem opleverde. Toen was de paus in Utrecht en was de hele stad afgezet. De school, vlak achter de dom, was bijna onbereikbaar!”
Als in 1979 het besluit valt dat de NDV een documentatiecentrum op wil zetten, biedt Röhner een zolder naast de kamer voor het team als ruimte aan. “Daar werden in een stalen kast de ordners van de oud-secretaris Lignac en de bibliotheek van de NDV neergezet. Hein Kleyn heeft toen het complete bezit geïnventariseerd en beschreven.”
Eind jaren zeventig zijn er in Nederland volop ontwikkelingen gaande rond de fusie van het kleuter- en lager onderwijs. Het leidt ertoe dat er ook op daltonscholen nagedacht wordt of er een daltonwerkwijze mogelijk is in kleutergroepen.
“In die periode waren er eigenlijk maar twee basisscholen actief binnen de vereniging,” vertelt Röhner. “Dat was de ontwikkelingsprojectschool van Peter Graafmans in Tilburg, de Mgr. Bekkersschool en mijn eigen school in Utrecht. Met de twee leidsters van Peters school en van mijn school, die toevallig allebei Toos heetten, zijn we eens gaan nadenken over hoe dat moest, dalton in de kleuterklas.”
Het overleg leidt ertoe dat op beide scholen dagkleuren worden ingevoerd en voor het eerst geëxperimenteerd wordt met een huishoudelijk takenbord en met het taakbord voor het werk in de kleutergroep. “Parkhurst vond dat het daltononderwijs geschikt is voor kinderen vanaf negen jaar, wij lieten zien dat kinderen van vier jaar al kunnen plannen, kiezen en samenwerken.
Mijn schoolbegeleider kwam op een dag bij ons op school met het idee om met een dagritmepakket te gaan werken. Daar zijn we toen op ingesprongen.”
“Ik heb het daltononderwijs nooit als een missionaris uit willen dragen, maar mijn enthousiasme ook niet onder stoelen of banken willen steken.” Röhner weet nog goed hoe hij voor de eerste keer in het begin van de jaren zeventig voor het openbaar onderwijs een presentatie moest houden over het taakwerk. “Niemand in ons schoolbestuur wist eigenlijk wat van daltononderwijs af. Toen ik er over verteld had, vond iedereen het een goed idee om met taken te werken.”
Als het daltononderwijs in de jaren tachtig een groeispurt doormaakt, wordt Röhner steeds vaker gevraagd voor studiedagen, lezingen en ouderavonden. Ook publiceert Röhner in die tijd al over daltononderwijs.
Met de inhoudelijke medewerker voor het daltononderwijs van het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, Lilian Leferink, schrijft Röhner mee aan verschillende publicaties, zoals het daltonstappenplan, waarmee scholen stapsgewijs het proces kunnen doorlopen om daltonschool te worden. “Mijn conciërge, Gil Geertsema, zorgde ervoor dat het materiaal verzonden werd. Uiteindelijk hadden wij vanuit het documentatiecentrum zo met ruim 100 scholen contact”.
“Hans Wenke? Ha, ha! Hans is mijn beste vriend geworden. Sinds ik hem in 1979 ontmoette bij de heroprichtingsvergadering van de NDV op de Rijkskweekschool in Utrecht, zijn we veel samen opgetrokken.”
Als Wenke in 1992 directeur wordt van Stichting Dalton Nederland (SDN) en daar de ondersteuningsvragen van daltonscholen centraal binnenkomen, wordt Röhner frequent ingezet voor scholing, lezingen en begeleidingstrajecten.
Het contact met Wenke leidt er ook toe dat ze samen de gaandeweg opgedane kennis over en ervaringen met het daltononderwijs gebruiken voor een aantal praktische publicaties over het daltononderwijs.
Als in 1989 het IJzeren Gordijn valt, ontstaat er in veel Oostbloklanden interesse voor het leggen van allerlei contacten met het Westen. Het leidt in 1994 tot het opzetten van een stedenband tussen Utrecht en de stad Brno in Tsjechië. De toenmalige Utrechtse wethouder van onderwijs, James van Lidth de Jeude, wil in dit kader ook een uitwisselingsprogramma voor het onderwijs.
“Mijn Pieterskerkhofschool was een witte school, zodat mijn team nooit meekon met studiereizen naar Marokko of Turkije. Toen vervolgens Brno in the picture kwam, hebben wij onze vinger maar eens opgestoken.”
“In Brno moest ik eens de gemeentelijke inspecteur vervangen voor een lezing en heb toen over het daltononderwijs gesproken. Het bleek een schot in de roos. Er was volop belangstelling voor het verhaal.
Sindsdien is er een aantal jaarlijkse conferenties geweest, waar vele honderden mensen op afkwamen en in verschillende landen zijn daltonscholen opgericht. Er zijn zelfs zusterverenigingen van de NDV in Slowakije, Tsjechië en in Polen.
De internationale contacten worden goed georganiseerd door Dalton International, maar daar ben ik wel een dag in de week druk mee!”
Actie, beweging en ontwikkeling, daar gaat het Röhner in essentie om, maar dat wil niet zeggen dat hij met alle ontwikkelingen binnen het daltononderwijs gelukkig is. “Het is goed dat er gesproken wordt over de daltonidentiteit, maar dat men daarbij tot de conclusie komt om ‘borging’ als een kernwaarde te maken, vind ik echt een vergissing. Borging van ontwikkeling staat voor mij voor dingen vastleggen. Ik zie het als een alibi om niet in actie te komen, te bewegen en te ontwikkelen, om niet meer te hoeven. Het staat immers op papier. Binnen onze daltoncultuur is het ook een overbodige toevoeging omdat er in het kader van (zelf-)reflectie al wordt geborgd.”
Röhner is ook allerminst gelukkig met de in de daltonpraktijk veel gebruikte ‘daltonblokjes’. Ze zijn hem een doorn in het oog. “Wat mij betreft mogen die opgestookt worden tijdens de jaarlijkse teambarbecue!”
Auteur: René Berends
Beeld: Martijn Bakker