Filosofische vaardigheden voor mensen zonder vrees.
“Nee, dat durf ik niet”, zei de docente benepen. Ik sprak haar over een probleem dat ze ervaart met haar schoolleider. Ze heeft last van de manier waarop zij met haar omgaat. “Het lijkt wel alsof ze me niet ziet, alsof ik bijzaak ben; weet ze eigenlijk wel wat ik allemaal doe?”
Mijn gesprekspartner is een docent van een school voor vo en ze heeft al 25 jaar ervaring; steeds op dezelfde school. En de schoolleider is er ook al een tijdje. Ze zijn bijna gelijktijdig op deze school begonnen en ze konden ook altijd goed met elkaar overweg. Dat is nog steeds zo, zolang het maar over dagelijkse dingen en de wederzijdse gezinnen gaat.
Hoe komt dat toch? Dat heikele onderwerpen niet aan de orde komen, terwijl de sfeer op school goed is en men veel voor elkaar overheeft? Helen Parkhurst beschreef het ideaal van onze aanpak toch het streven naar mensen zonder vrees? Ze formuleerde dat als doel van ons onderwijs. Leerlingen dienen daartoe te worden gevormd, omdat de samenleving dat nodig heeft. Hoe combineert dat met ons mooie doel mensen zonder vrees op te leiden als we zelf bevreesd zijn?
Blijkbaar zijn we niet altijd zonder vrees. Wat houdt ons tegen om naar een schoolleider te stappen en het probleem voor te leggen? Is het schaamte? Is het de vrees niet aan het beeld te voldoen dat we denken dat de ander van ons heeft?
De filosoof is dol op dit soort vragen. Want wat het eerste opkomt, is de vraag of het wel klopt, dat beeld. Hoe kom je er achter wat de ander denkt over jou? Vragen, vragen en nog eens vragen.
Juist, dat moet het zijn. “Vragen stellen is een kunst die we in het onderwijs niet goed verstaan”.
Wat zegt u? Doen we soms niet anders dan dat in het onderwijs? Zijn we niet altijd op zoek naar antwoorden op vragen?
Dat klopt. We zijn op zoek naar de juiste antwoorden, maar een zoektocht naar de juiste vraag ondernemen we zelden. Hebben we niet de neiging om te denken dat we het allemaal wel door hebben? Gaan we niet te snel uit van vooronderstellingen, zonder te checken of die wel kloppen?
Laten we het voorbeeld van mijn inleiding bij de kop nemen. Wat is de grond waarop de zin “Nee, dat durf ik niet” werd uitgesproken? Gaat het om de persoon van de schoolleider? Gaat het om de functie en niet om de persoon, of gaat het om beide? En wat is de grond van de vrees voor zo’n gesprek? Waar is ze bang voor? Wat is angst eigenlijk in deze context en wat doet die met je? Het onderzoeken van dit soort vragen, dient vooraf te gaan aan het besluit om met de schoolleider in gesprek te gaan. Je bent dan zelfonderzoek aan het doen en bezig de context te verkennen, waarbinnen jij en je schoolleider functioneren. En dan kom je beter beslagen ten ijs1.
En wat vraagt dit eigenlijk van de schoolleider, die immers ook het mooie doel voor ogen heeft leerlingen op te leiden tot mensen zonder vrees? Moet het de professionele schoolleider zijn die aanvoelt dat er iets speelt? Of is het de professionele docent, die in staat moet worden geacht te weten hoe je zoiets aanpakt?
Wat een mooie vragen. De filosoof smult ervan.
1 Zie hiervoor het boek ‘Crucial Conversations; vaardigheden voor gesprekken die er écht toe doen’ van Kerry Patterson e.a. , 2010 (Nederlandse vertaling).
Auteur: Dick van Hennik was van 1994 tot 2009 voorzitter van het NDV-bestuur.
Beeld: Martijn Bakker