Interview met Dick van Hennik.
In 2009 geeft Dick van Hennik, na een periode van vijftien jaar de voorzittershamer van de Nederlandse Dalton Vereniging door aan Willem Wagenaar. Dat is inmiddels al weer zes jaar geleden. Hoog tijd dus om eens met de oud-voorzitter terug te kijken op zijn carrière.
“Ik kom nog regelmatig op daltonscholen”, begint Dick van Hennik. “En soms ontmoet ik dan mensen, die niet meer weten wie ik ben! Zo gaat dat blijkbaar. Hoe dat kan en waarom dat is? Ik zou het niet weten, maar ik vind het wel een interessante vraag.”
Met interessante vragen is Van Hennik zijn leven lang al bezig. En daarbij is niet zo zeer het zoeken naar antwoorden, als wel het vervolmaken van de vraag een rode draad in zijn denken.
Dick van Hennik is in 1949 geboren in Zuidland op Voorne Putten. Het dorp is in de loop van de tijd opgeslokt door Spijkenisse. “Mijn ouders hadden een boerderij. Ik ben dus een boerenzoon, die zoals veel eilanders weggetrokken is naar de grote stad Rotterdam.”
“Doorleren mocht wel, maar bij mij thuis vonden ze dat niet noodzakelijk. Toen het tijd werd om het eens over vervolgonderwijs te hebben, kwam het in de voorkamer van de boerderij tot een gesprek met mijn juf. Mij werd te verstaan gegeven dat ik matig was in het cijferend rekenen en dat ik de druk van het vele werk op de hbs niet aan zou kunnen. Zelf denk ik nu dat het probleem meer veroorzaakt werd door het demotiverende karakter van het maken van grote hoeveelheden sommen. Maar het werd voor mij dus de mulo in Spijkenisse.”
Toen het op de mulo van een leien dakje ging en de directeur op een dag de vraag stelde wie er alsnog naar de hbs zou willen, stak Dick zijn vinger op. “Waarom ook niet?, dacht ik toen. Mijn ouders vonden het best. Als je het kunt, mag je het wel doen, zeiden ze. Ik moest het noodgedwongen zelf uitzoeken. Het was immers niet hun wereld. Dus werd het alsnog de hbs in Den Briel voor mij.”
In 1967 slaagt Van Hennik voor de hbs-A. “Ik wilde leraar Geschiedenis worden en ging vervolgens mo-Geschiedenis studeren. Om mijn studie te bekostigen, heb ik zelfs aardappels en bieten gerooid!”
Van Hennik hoort dat je als mo-student al les mag geven. Als hij solliciteert op het Libanonscholengemeenschap in Kralingen, zegt de rector hem: “Komt u in het voorjaar maar terug.” Hij vindt Van Hennik nog te jong om leraar te zijn. In het voorjaar is de vacature nog niet ingevuld en krijgt Van Hennik op zijn eenentwintigste zestien lesuren, een mooi aantal in combinatie met zijn studie.
De combinatie van lesgeven en studeren is een succes. De studie gaat voorspoedig. “Het afronden van het eerste algemene gedeelte van de opleiding, leverde me een verdubbeling van mijn salaris op.”
In 1973 behaalt Van Hennik ook het tweede deel van de ongedeelde acte A en B Geschiedenis.
Thuis voelen op een daltonschool
Vanaf 1979 maakt Van Hennik carrière in de schoolleiding, eerst als dekaan, studieleider en (brugklas)conrector en vanaf 1984 als plaatsvervangend rector. “Als lid van de schoolleiding droeg ik verantwoordelijkheid voor de portefeuille onderwijs. Daardoor kreeg ik steeds meer de behoefte om na te denken over een andere opzet van het onderwijs.”
Van Hennik pleit voor een leerlingvriendelijke school en vindt dat leerlingen meer vertrouwen moeten krijgen.
“‘Dan maak je er toch een daltonschool van’, prikkelde een collega mij. In die tijd gold het als een stelregel dat als je ècht geen leerlingen wilde hebben, je van je school een daltonschool moest maken. Dalton stond voor vrijheid-blijheid. Op de Dalton mocht alles. Daar zaten de leerlingen op mooie dagen tijdens daltonuren met de ramen open in de zon of vluchtten ze de school uit. Veel ouders vonden dat hun kinderen die vrijheid niet aan konden.”
Die prikkelend bedoelde opmerkingen zetten Van Hennik evenwel aan het denken. Hij leest zich in en solliciteert in 1991 als rector van de Dalton in Voorburg. Die functie vervult Van Hennik tot 2009.
Als hij als rector begint, ziet hij zijn 6-vwo-leerlingen inderdaad tijdens de daltonuren verdwijnen. Hij gaat daarover het gesprek aan: “Jullie vrijheid is wel mijn verantwoordelijkheid!” “Daar heeft u wel een punt”, krijgt hij als antwoord. Van Hennik legt uit wat zijn verantwoordelijkheid als rector is. Dat maakt het vervolgens begrijpelijk waar de grenzen van de vrijheid van de leerlingen liggen. Ook krijgen leerlingen meer verantwoordelijkheid te dragen voor het eigen handelen.
“Onlangs kwam ik nog een van die leerlingen tegen, Els Meijknecht. Ze is nu zelf docent op een daltonschool. De groep leerlingen waartoe zij behoorde, snapte het. Ze waren slim en actief en konden zich veel permitteren doordat ze in gesprek bleven, binnen de gestelde kaders. Daardoor benutten zij destijds optimaal de mogelijkheden van dalton. Els gaf me terugkijkend op die periode terug: mensen genoten van ons en wij van onze vrijheid.”
Van Hennik is ervan overtuigd dat als alles volgens het boekje moet, kinderen niet opgevoed zullen worden tot fearless human beings. “Sommigen hebben de behoefte om buiten de kaders te denken en te treden. Die mogelijkheid mogen we ze niet ontnemen.”
Die les is een pareltje van dalton, vindt Van Hennik. Kinderen moeten zicht krijgen op zichzelf, op hun leerprestaties, op het waarom van de dingen. Pas wanneer kinderen dat overzicht hebben, kunnen ze verantwoordelijkheid dragen, eigenaar worden en het zelf doen. “Dat heb ik ook ouders voorgehouden. Zij moeten kinderen niet te veel controleren. Dan blijf je ze pamperen. In plaats daarvan moeten ouders hun kinderen bevragen: laat me zien wat je gedaan hebt! Te vaak wordt de verantwoordelijkheid bij het kind weggehaald. Ik weet nog hoe ik op de eerste schooldag als rector in de hal stond, toen een brugklasser huilend voor mij en mijn collega Riet Piket kwam staan. Ze wist het lokaal niet meer te vinden, waar ze heen moest. Ik had de leerling er bijna heen gebracht, maar Riet ging het gesprek aan over hoe de school ingedeeld was. Dat was informatie die ze de week daarvoor in de introductieweek gekregen had. Door in het gesprekje te refereren aan de indeling van verdiepingen, gangen en lokalen en haar te laten herhalen wat ze al gehoord had, werd het kind geholpen om zichzelf te helpen. Je onthoudt een kind een prestatie waar ze trots op kunnen zijn, was de les die ik toen van Riet leerde. Nu kon de leerling het probleem zelf oplossen.”
“Ik ben in 1994 op een algemene ledenvergadering van de NDV op de Jan Ligthartschool in Zutphen tot voorzitter gekozen. Het was een roerige tijd. Ik mocht als een van de eerste daden in Amsterdam de honderdste daltonschool binnen de vereniging verwelkomen. Dat was leuk. Maar er speelde ook een conflict over de Nederlandse vertaling van het boek van Parkhurst. Dat conflict heeft ertoe geleid dat die vertaling er nooit gekomen is.
Ook de noodgedwongen beëindiging van Stichting Dalton Nederland (SDN) als het enige begeleidings- en scholingsinstituut voor daltononderwijs was een hectisch moment in de beginfase van mijn voorzitterschap.”
Maar in de vijftien jaar van zijn voorzitterschap beleeft Van Hennik veel hoogtepunten. “Uiteraard ben ik trots op de groei. Toen ik voorzitter-af was stond de teller op zo’n 400 scholen! Genoten heb ik vooral van de periode waarin de vereniging onder leiding van consultants van Twijnstra Gudde onderzocht heeft of de franchiseformule een organisatievorm voor de NDV zou kunnen zijn. Scholen zouden dan de handelsnaam dalton kunnen exploiteren. We zijn uiteindelijk een vereniging gebleven, maar het proces heeft ertoe geleid dat ik in alle regio’s en op veel scholen geweest ben. Toen ben ik een echte verenigingsman geworden.” Trots is Van Hennik ook op het wetenschappelijk onderzoek naar daltononderwijs en op het feit dat het ambtelijk secretariaat bij de Vereniging van Bijzondere Scholen (VBS) ondergebracht is.
Enthousiast is Van Hennik over de samenwerking die hij op zijn eigen school aangegaan is met Ton Mooij over de begeleiding van hoogbegaafde leerlingen. “Die experimenten leverden de leerstoflijnen op, die veel invloed gehad hebben op daltonontwikkeling in ons land. Belangrijk daarbij is het pedagogische inzicht dat ook hoogbegaafden enerzijds de behoefte hebben om te horen dat het knap is wat ze doen en kunnen, maar anderzijds ook het recht hebben om van je te horen dat het beter kan. Ook deze leerlingen moeten leren hun frustratie daarover te kanaliseren.”
In 2002 besluiten acht scholen in Leidschendam-Voorburg onder een bestuur verder te gaan. Van Hennik vervult daarna parttime de functie van bestuursmanager bij de scholengroep Spinoza. “Het verhaal over de onderpresterende hoogbegaafden heeft mij geleerd om als bestuurder mensen te complimenteren, maar ook om ze stevig te vertellen waar het fout gaat en waar iets beter zou kunnen.”
“Ik ben mijn carrière begonnen met een beroepsopleiding en ik ben ermee geëindigd. Na mijn afscheid ben ik een beroepsopleiding filosofie gaan doen. Inmiddels heb ik een eigen praktijk als filosofisch practicus. Daar help ik mensen om het eigen denken te onderzoeken. De methode die daarvoor gebruikt wordt, is de dialoog, het gesprek. Daarbij is niet zo zeer het antwoord van belang, als wel de verheldering van de vraag. Op school zette ik al de socratische bevraging als middel in, tegenwoordig hanteer ik die ook bij de gesprekken in mijn praktijk. Mensen zouden daarbij net zolang door moeten gaan tot ze zelf vragen durven stellen en afgeleerd hebben om alleen maar op zoek te zijn naar antwoorden.”
Van Hennik werkt ook als coach bij Stichting leerKRACHT. Hij begeleidt daarvoor onder meer een denktank op het Spinoza Lyceum in Amsterdam.
“Ik ben oud genoeg om golfbewegingen in het onderwijs te overzien. Ik zie nu het tij keren. Bildung mag weer van de VVD”, schampert Van Hennik. “Ik hoor ook bij de Onderwijsinspectie andere geluiden. Er komt meer ruimte voor het ‘zorgzame’ gesprek met de inspecteur. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. De uitgangspunten van het daltononderwijs kunnen daarbij belangrijk zijn en voedend voor het hele onderwijs.”
Auteur: René Berends
Beeld: Martijn Bakker