Staatssecretaris Sander Dekker wil graag dat Nederland in een nationale dialoog meedenkt over de toekomst van ons onderwijs. “Een kind dat vandaag voor het eerst naar school gaat, solliciteert in 2032 naar zijn eerste baan. Leert dit kind nu op school wat hij dan nodig heeft om een vliegende start te maken?”, vraagt Dekker zich af. De bedoeling is dat mensen binnen en buiten het onderwijs met elkaar in gesprek gaan om zo een breed gedragen visie te ontwikkelen over wat leerlingen moeten kennen en kunnen als ze van school komen. Tweeëntwintig docenten van tien daltonscholen voor voortgezet onderwijs hebben onlangs op de afgelopen tweedaagse in Nunspeet nagedacht over de vraag: hoe ziet voor jou het ideale daltononderwijs er uit? In dit artikel wordt een samenvatting geschetst van de ideeën.
Interessanter dan de vraag naar de inhoud, waarover we het wel eens zullen worden, is de vraag hoe het onderwijs van de toekomst vorm zou kunnen krijgen. Een visie dus op de structuur en een efficiënte inrichting van het onderwijs. Hoe geven we bijvoorbeeld vorm aan zelfstandig, samenwerkend, reflectief, effectief en actief leren? Tijdens de conferentie zijn de docenten aangespoord om uit te gaan van het principe de hele dag dalton. Ze hoefden niet na te denken over één of twee daltonuren per dag, over inschrijven voor een daltonuur, over het aftekenen van de daltontaak, over draagvlak van het management of de beperkingen van de bestaande situatie. Nee, met de benen op tafel en dan bomen over hun ideale daltonschool.
De contouren van de nieuwe school verschenen vrij vlot. De fictieve brede daltonschool staat open voor de sociale wereldburger die zich afvraagt wat hij wil worden. Het gaat de conferentiegangers niet alleen om schoolkennis, maar ook om brede persoonlijke vorming. Uitgangspunt is dat alle leerlingen willen leren. Een leerling stippelt samen met de docent zijn onderwijsroute uit. Dat betekent dat de school zich kenmerkt door verregaand geïndividualiseerd onderwijs, waarbij de eindkwalificaties per leerling voor de verschillende vakken mogen verschillen. De ideale daltonschool bestaat uit een werkgemeenschap van 250 à 300 leerlingen en 25 à 30 docenten. In deze school kent iedereen elkaar en zijn leerlingen en docenten zichtbaar betrokken bij elkaar.
De dag start voor leerlingen met een fysiek of creatief vak om zo de geest vrij te maken voor het overige schoolwerk. De leerlingen bepalen zelf hoe laat ze starten en eindigen. De school is dan ook al vroeg open en sluit laat in de middag. Er is tijd en ruimte voor verdere begeleiding, sport en clubs. De nieuwe daltonschool is ingericht aan de hand van vaklokalen waarin de leerlingen hun docenten en andere experts treffen. Zo wordt bijvoorbeeld samengewerkt met gastdocenten en met studenten van universiteiten, die colleges verzorgen en onderzoek begeleiden. In de vaklokalen (labs) liggen de (vak)specifieke lesmaterialen klaar die door de docenten samen met hun leerlingen ontwikkeld en samengesteld worden, waarmee leerlingen van verschillende leeftijden en niveaus samen met hun docenten aan werken. De docent helpt de leerlingen, maar leerlingen leren er ook met elkaar en van elkaar. In de vaklokalen wordt er ook aan vakoverstijgende projecten gewerkt en ook de buitenruimte rond het schoolgebouw wordt gebruikt voor het leren. Het curriculum is modulair, flexibel en stapelbaar opgebouwd.
De nieuwe school kent geen lesrooster, maar wel een organisatie van workshops en instructies aan de hand van geprogrammeerde blokken, die te vergelijken zijn met keuzeblokken op een festival: leerlingen kiezen zelf hun programma, afhankelijk van zin en noodzaak. In de informatievoorziening, planning en organisatie en in de lessen speelt ICT een belangrijke rol.
De leerlingen werken voor elk vak op hun eigen niveau. Dat betekent dat zij bijvoorbeeld biologie op havoniveau en geschiedenis op vwo-niveau doen. Eindkwalificatie voor de vakken verschillen dus. Leerlingen weten welke kwalificaties zij nodig hebben voor het vervolgonderwijs van hun keuze. Mogelijkheden en ambities zijn leidend voor het programma. Leerlingen bepalen zelf de doelen en kunnen examen doen als ze klaar zijn met een vak en eventueel doorgaan op een hoger niveau of examen doen in meer vakken. Elke leerling verlaat de school met een eigen profiel, al gaat de school wel uit van een basisniveau of startkwalificatie voor elke leerling.
Belangrijk is de organisatie rondom een mentoraat, ook wel ‘house’ genoemd. In het eerste jaar gaat het om een horizontale groep van eerstejaars leerlingen. Na het eerste jaar zijn de mentorgroepen verticaal georganiseerd. Tweede-, derde- en vierdejaars zitten dan in één mentorgroep.
De gedroomde daltonschool van de conferentiegangers wijkt sterk af van hun bestaande daltonpraktijk en sluit verrassend goed aan bij het voortgezet daltononderwijs van Parkhurst in de vorige eeuw, zoals de kenmerken: de school als gemeenschap, het mentoraat, de vaklokalen en de hele dag dalton.
Parkhursts daltonschool leeft en werkt als een gemeenschap. Parkhurst spreekt over ‘interaction of group life’ en ‘community living’. In een tweedaagse conferentie in 1940 op haar New York Dalton School spreekt ze met haar staf over de filosofie en de doelen van de school. Centraal staat: onderlinge betrokkenheid. Leerlingen en docenten maken deel uit van een gemeenschap, wat bijvoorbeeld zichtbaar wordt in de ‘houses’ op school. Dat zijn een soort stamgroepen waar leerlingen van verschillende ‘grades’ samen komen om over persoonlijke zaken, sociale, morele en spirituele onderwerpen te spreken.
In de vaklokalen (‘labs’) werken leerlingen op Parkhursts school samen en ondersteunen ze elkaar. Ze werken daar in heterogeniteit op hetzelfde moment aan verschillende taken. De instructies en begeleiding worden hierop afgestemd. De leerling bepaalt aan welke taak hij werkt, het tempo waarin hij dat doet en de tijd die hij wil investeren. Omdat de leerling kiest voor het vak waarvoor hij belangstelling heeft, levert hij beter werk en doet hij dat ook vlugger, is Parkhurst basisgedachte.
Volgens Parkhurst zijn leerlingen ‘de baas’ over hun eigen tijd. Dat wordt bij Parkhurst zichtbaar als leerlingen zich laten leiden door interesse van dat moment en de eerder gemaakte planning. De mix van ‘house’, individueel en groepswerk, klassenwerk en de middagactiviteiten, waarbij aan gezamenlijke projecten gewerkt wordt, dragen bij aan een gevarieerde schooldag.
Parkhurst moedigt leerlingen aan om samen te werken met klasgenoten. Dit bevordert discussie en debat over hun werk. Leerlingen genieten van het samenwerken als ze dat vrijwillig doen en als ze werken vanuit een gezamenlijke interesse. Ook in de ‘conferences’ gaat het om samen doen, samen leren, ook met de docent. De uitwisseling van gedachten, de diepgaande bespreking en de wederzijdse beïnvloeding zijn belangrijk.
Voor Parkhurst en de docenten van de Nunspeet-tweedaagse tellen in ieder geval twee principes: ‘Interaction of group life’ en ‘freedom’. Volgens Parkhurst hoeft de inhoud van het onderwijs niet per se veranderd te worden. Het probleem ligt, volgens haar, in de organisatie en juist daarin liggen mogelijkheden. Ook de docenten in Nunspeet spreken zich niet uit over de inhouden. Dat komt vast wel voor elkaar in het nationale debat van de staatssecretaris, zullen ze misschien gedacht hebben.
Auteur: Luuck Sanders is daltonopleider van Saxion
Beeld: René Berends