Het gaat steeds minder goed met jongens op school. Jongens hebben de afgelopen decennia ten opzichte van meisjes een achterstand opgelopen wat betreft leerprestaties en deelname aan hogere onderwijstypen zoals havo en vwo. Jongens blijven vaker zitten en stromen af naar een lager niveau terwijl de cognitieve competenties van meisjes en jongens vrijwel niet van elkaar verschillen. Hoe komt dat toch? In de onderzoeksliteratuur wordt het verschil tussen jongens en meisjes vaak verklaard doordat jongens de grenzen eerder opzoeken, fysieker zijn ingesteld, van competitie houden, kortom: ze nemen meer risico. Bovendien zou de ‘gefeminiseerde’ manier van werken in het voortgezet onderwijs met het accent op zelfstandigheid, reflectie en samenwerken een oorzaak kunnen zijn, zo stellen sommige onderzoekers vast.
In de Tweede Kamer werd zelfs gesuggereerd om maar weer apart onderwijs voor jongens en meisjes te geven. De minister besloot uiteindelijk tot een onderzoek naar de oorzaken van de slechtere prestaties van jongens in het Nederlandse onderwijs.
In november 2011 werd onze school gebeld door onderzoekers van het Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam. In opdracht van het Ministerie van OC&W deden zij onderzoek naar pedagogisch-didactische en organisatorische aanpakken in het voortgezet onderwijs die goed uitwerken voor jongens. Onze school was één van de dertien geselecteerde scholen op basis van het feit dat bij ons in de havo-opleiding jongens het beter deden dan het landelijk gemiddelde: ze bleven minder vaak zitten. We waren zeer verrast door deze gegevens, zo hadden wij zelf nog nooit naar ons onderwijs gekeken. Het onderzoek richtte zich op de mogelijkheden van scholen om de schoolloopbaan van jongens positief te beïnvloeden (Heemskerk, Van Eck, Kuiper & Volman, 2012). Uit de resultaten bleek het belang van een aantal organisatorische en pedagogisch-didactische kenmerken van scholen.
1. Het belang van een veilig pedagogisch klimaat en persoonlijke aandacht voor leerlingen. Een ontwikkelcultuur in plaats van een afrekencultuur. Ruimte bieden voor diversiteit, voor experimenten. Het accent leggen op datgene wat goed gaat en leerlingen niet afrekenen op wat niet lukt.
2. Het belang van structuur, regels en duidelijkheid: Jongens moeten wat strakker worden aangestuurd op het plannen en organiseren van het schoolwerk, en begeleid worden in het ontwikkelen van deze vaardigheden en het reflecteren op eigen (leer)gedrag. Dat zijn overigens geen ‘soft-skills’: Als docent kan je bij jongens het schoolwerk vaker controleren en erop toezien dat afspraken nagekomen worden.
3. De onderzochte scholen hebben oog voor verschillende interesses van leerlingen en bieden leerlingen soms de mogelijkheid inhoudelijk keuzes te maken binnen de lesstof. Andere keuzemogelijkheden, waarvan scholen menen dat vooral jongens daarin geïnteresseerd zijn of er baat bij hebben, betreffen de keuze qua presentatie van de stof (vakoverstijgend, probleemgeoriënteerde aanpak enz.), timing (sneller door de leerstof gaan, uitstelmogelijkheden) en niveau (vak afsluiten op een hoger niveau).
Het mogen maken van fouten en het weer kunnen herstellen sluit volgens het Kohnstamm Instituut goed aan bij wat jongens nodig hebben. Bij de invoering van de Tweede Fase in 1998 heeft onze school een belangrijke, niet onomstreden stap gezet in het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van de leerling voor zijn schoolloopbaan.
Gedurende het tweejarige havo-traject en het driejarige vwo-traject in de bovenbouw wordt de leerstof voor het school- en het centraal examen op basis van modules aangeboden en kan de leerling het onderwijsprogramma per leerstofonderdeel of per vaardigheid afronden. In deze modulaire opbouw bestaan er geen schriftelijke overhoringen en proefwerken meer waarop de rapportages gebaseerd worden: de leerlingen maken diagnostische toetsen en toetsen voor het schoolexamen die meetellen in het kader van de schoolexamenregeling. Voor alle schriftelijke schoolexamentoetsen geldt dat zij één keer herkanst mogen worden: het herkansingspercentage is dus gesteld op 100%. Dat betekent in de praktijk dat schoolexamentoetsen maximaal twee keer door een leerling kunnen worden afgelegd.
Volgens ons past een dergelijke handelwijze bij het daltononderwijs: leerlingen mogen fouten repareren, zij het dat deze vrijheid gebonden is aan een van tevoren vastgelegde verantwoordelijkheid. Leerlingen krijgen kansen, ruimte om te experimenteren, keuzes te maken op basis van opgedane ervaringen, risico te nemen en vervolgens kunnen ze verkeerde keuzes ook weer herstellen. Hiermee wordt bevorderd dat leerlingen zelfkennis en zelfinschatting ontwikkelen.
Een andere maatregel betreft het afschaffen van de overgangsbeslissing in de bovenbouw. Er zijn geen absolute overgangsnormen meer. De docentenvergadering brengt een advies uit over de haalbaarheid van het vervolgtraject (capaciteiten, werkhouding en motivatie), waarbij de slaagnorm voor het examen de richtlijn vormt. Als een leerling een overgangsadvies krijgt in 4-havo of 5-vwo, krijgt hij tegelijk de verantwoordelijkheid om in feite zichzelf te bevorderen. Met de leerling en zijn ouders wordt het advies besproken, maar leerlingen mogen dit advies ook naast zich neerleggen. Dit studieadvies aan het einde van het jaar krijgt een bindend karakter, indien de docentenvergadering unaniem een negatief advies uitbrengt ten aanzien van de overgang naar het volgende leerjaar. Maar dat komt niet vaak voor. Na onderzoek blijkt nu dat jongens een negatief advies minder vaak opvolgen dan meisjes. Jongens voelen zich in zo’n geval juist uitgedaagd om te laten zien wat ze kunnen en dan nemen ze dat risico – of misschien beter gezegd – pakken ze die kans. In plaats van dat ze doubleren in 4-havo slagen ze voor het examen. Met andere woorden: hoe groter de uitdaging, hoe minder zittenblijvers.
Ook Helen Parkhurst, de grondlegster van het daltononderwijs, onderkende al aan het begin van de vorige eeuw dat het in het onderwijs niet draait om het curriculum: “Today we think too much of curricula and too little about the boys and girls…”.
Het gaat om de wijze waarop elke leerling, jongen of meisje, een leerprobleem aanpakt en zich bewust is van het doel. Dat doel moet zo transparant mogelijk zijn. In Parkhursts visie moeten leerlingen uitgedaagd worden om iets onder de knie te krijgen wat misschien heel moeilijk lijkt. Daarmee gaan ze zelf aan de slag, zelfstandig en samen met anderen. Daarbij mogen ze fouten maken, want alleen van je fouten kan je leren. Dat vergroot het zelfvertrouwen en hun motivatie. Wanneer je als school leerlingen daadwerkelijk een grotere verantwoordelijkheid wenst te geven ten aanzien van hun schoolloopbaan, dan kom je – zo blijkt – soms tot verrassende resultaten!
Heemskerk, I., Eck, E. van, Kuiper, E., & Volman, M. (2012), Succesvolle onderwijsaanpakken voor jongens in het voortgezet onderwijs; Amsterdam: Kohnstamm Instituut. http://www.kohnstamminstituut.uva.nl
Auteur: Paul Hendriks
Beeld: Henriëtte Guest