In de rubriek Historie van dit nummer van DaltonVisie wordt stilgestaan bij Parkhursts advies aan leraren: ‘Stay out of the way’. Ze bedoelt daarmee, dat leraren ervoor moeten zorgen dat leerlingen de gelegenheid krijgen om zelf aan doelen te werken, zelf daarvoor een plan te maken en zelf daarvoor de tijd leren indelen. Om dat te realiseren, creëert Parkhurst lange(re) aaneengesloten tijdsperioden, waarin leerlingen aan hun taken kunnen werken.
In dit artikel wordt verslag gedaan van twee brainstormsessies met teams van daltonscholen uit het primair onderwijs over hoe de gedachte achter deze uitspraak van Parkhurst in het hedendaagse daltononderwijs nader vormgegeven kan worden. Daarbij wordt gefocust op het geven van instructie.
Parkhurst strijdt in haar tijd tegen het stilzit- en luisteronderwijs, waarbij leraren opdrachten geven, die leerlingen uit moeten voeren. Het is onderwijs dat kinderen opvoedt tot werkuitvoerders. Leerlingen werken voor de juf of de meester, niet voor zichzelf. Het is ook onderwijs dat steevast een vaste ritme kent, waarbij de leraar eerst instructie geeft, dan de leerstof met de leerlingen begeleid inoefent, de leerlingen de stof zelfstandig oefenen en automatiseren, met, tot slot, een periodieke herhaling om de leerstof in te slijten. Het is een werkwijze waarbij kinderen in de consumentenmodus gezet worden. Onderwijs is voor hen productiewerk, het werken aan opdrachten, die eerst uitgelegd worden en daarna uitgevoerd moeten worden. Wàt ze precies leren, waarom ze dat moeten leren en waarom ze dat op deze manier leren, zijn vragen waarover ze niet hoeven na te denken.
Het daltononderwijs streeft een andere benadering na. Het streeft eigenaarschap van leerlingen na over het eigen leren. Dat betekent vooral dat het werk kinderen in handen gelegd moet worden. Eén van de leraren op de scholen waar de brainstormsessies plaatsvonden, formuleerde het aldus: ‘We moeten ernaar streven dat het zweet op het goede voorhoofd staat!’, of te wel: never work harder than your students!
Het aardige van dit verhaal is dat de meeste kinderen dit ook graag willen. Ze willen vooral zelf! Zelf aan het stuur staan in de eigen ontwikkeling, zelf doelen stellen, plannetjes maken en aan het werk zijn.
Een van de eerste aspecten waar winst te behalen valt en waar belemmeringen opgeheven kunnen worden, is het geven van instructie. Soms moeten scholen daarbij wel wat weerstanden overwinnen en wat lef tonen. Er is namelijk vanuit het opbrengstgericht werken de afgelopen jaren sterk de nadruk komen te liggen op het werken met het directe instructiemodel.
Er is natuurlijk niets mis met dat model! Maar het dient wel gezien te worden als een van de mogelijk te hanteren modellen, niet als het enig zaligmakende model. Om het scherp te stellen: als je wilt dat leerlingen probleemoplossers worden, moet je niet DIM, IGDI of ADIM gebruiken, maar probleemoplossend leren als instructiemodel gebruiken. Als je wilt dat leerlingen onderzoekers of ontwerpers worden, is het model van onderzoekend leren en ontwerpend leren beter te gebruiken. Bedenk dan ook hier: vorm volgt functie! Als we kinderen uit de consumentenmodus willen halen en ze niet de gelegenheid willen ontnemen om het werk zelf te plannen, dan zijn er rond het geven van instructies belemmeringen op te heffen en is er winst te behalen.
Vraag je allereerst af òf er wel instructie nodig is en als dat wel zo is, of alle leerlingen die instructie wel nodig hebben. Veel instructies uit methodes zijn van een allerbelabberdst niveau, die niet boven het niveau uitkomen van een beschrijving van wat kinderen moeten doen. Ze zijn vaak eerder geformuleerd als ‘laat de kinderen een brief schrijven’ in plaats van ‘leer de kinderen met deze instructiestappen of dit aanpakgedrag een brief te schrijven’. Wees daarom kritisch op de instructie die je in methodes voorgelegd wordt. Vraag je af of kinderen die het al kunnen, dit nodig hebben en of kinderen die het nog niet kunnen, het wel leren met deze instructie. In beide gevallen kun je overwegen om de instructie te schrappen (of misschien zelfs de hele opdracht te schrappen).
Flexibiliseer je instructie ook. Sommige kinderen mòeten aan de instructietafel komen, andere kinderen wil je er juist niet hebben, omdat je vindt dat zij het eerst maar eens zelf moeten uitzoeken en er is misschien ook een groep die je de keuze laat: wel of niet de instructie volgen.
Veel methodes hebben de leerstof ingedeeld in blokken, die afgesloten worden met een methodegebonden toets. Winst is er zeker te behalen door met ‘de’ toets, of met ‘een’ vergelijkbare toets te starten. Op basis van de toetsgegevens kunnen leraren dan bekijken of leerlingen aan het blok moeten deelnemen, of dat ze bijvoorbeeld maar een deel van de oefenstof hoeven te maken. Deze werkwijze helpt bij het verminderen van de overladenheid, waar veel leraren over klagen.
Je kunt er ook voor kiezen jouw instructie in te wisselen voor alternatieven. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld elkaar instructie geven, bijvoorbeeld met een ‘doorgeefinstructie’. Je kunt ook instructie- en handelingswijzers inzetten. Bij deze werkwijze worden de leerlingen veel actiever. Ze gaan nadenken over waar ze de informatie vandaan moeten halen om opdrachten te kunnen uitvoeren en of ze die informatie wel nodig hebben. Wat van belang is, is dat leerlingen die instructie nodig hebben die ook krijgen, maar dat andere leerlingen – zij die het zelf kunnen of zelf willen proberen –, niet de gelegenheid ontnomen wordt, om het zelf uit te proberen.
Winst in tijd en eigenaarschap van leerlingen is er ook te halen door af te stappen van het standaard lesformat, waarbij gestart wordt met een instructie. Soms is het mogelijk om leerlingen maar eerst eens aan het werk te laten gaan. Laat ze een opdracht maar proberen. Wanneer er dan vervolgens, gedurende het werk, met leerlingen op de uitvoering ervan gereflecteerd wordt en ze feedback krijgen, kan die feedback heel gericht gegeven worden. Leerlingen weten dan al precies waarover bijvoorbeeld de som gaat en waar ze tegenaan liepen.
Parkhurst sprak over haar ‘assignments’ als ‘assistent teachers’. De dag- en weektaak mag die functie in het Nederlandse daltononderwijs wel weer wat meer krijgen. Dat kan bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de taak leerlingen helpt om meer vanuit doelen te leren werken en ook door op de taak de leerlingen de vereiste instructie voor de opdrachten te geven.
We willen leerlingen meer eigenaar laten worden van het eigen leren. Daarbij hoort dat ze ook nadenken over of ze instructie voor dat leren nodig hebben en als dat zo is, waar ze die instructie zouden kunnen halen. We willen leerlingen uitdagen daarover zelf na te denken.
Dat proces verloopt niet vanzelf. Jonge kinderen zijn vaak te optimistisch over het idee wat ze zelf wel kunnen. Het is van belang leerlingen in dit proces te begeleiden. Daarom is het wenselijk, als er wat zuiniger instructie gegeven wordt, toch altijd de mogelijkheid open te houden om hulp van medeleerlingen, maar ook van de leraar te kunnen vragen. Zo’n hulplijntje met de leraar kan bijvoorbeeld gecreëerd worden door op het roosterbord een standaardmoment te plannen, waarop leerlingen in kunnen schrijven voor een hulp-, instructie- of reflectiemomentje met de leraar.
Auteur: René Berends
Beeld: Martijn Bakker