Er wordt tegenwoordig wat afgemeten in scholen. Leerlingen krijgen om de haverklap toetsen en testen voorgeschoteld en zodra die resultaten bekend zijn barst het onderwijskundige feestje los. Er kan vergeleken worden! Hoera! De klas binnen de school, de school binnen de regio, de Nederlandse scholen met die in andere landen en ga zo maar door. Iedereen blij! De minister kan vergelijken. De ouders hebben eindelijk een basis om een goede schoolkeuze te maken. De leraren krijgen eindelijk een bewijs in handen dat ze ‘effectief’ zijn opbrengstgericht werken. Schoolleiders kunnen met ‘harde’ cijfers het rendement van hun leraren evalueren en de onderwijskunde blijkt tóch een nuttige wetenschappelijke discipline, want zij moet immers de meetinstrumenten leveren. Een prachtig feest met alleen gelukkige mensen. Driewerf hoera!
Of toch niet?… Zijn we door het gefeest niets vergeten? Biedt dit meten de sleutel voor goed onderwijs en de totale ontwikkeling van al onze leerlingen? Doet het feestje echt recht aan de beroepsernst en deskundigheid van de leraren? Neen, ik vrees dat het feestje niet terecht is; dat het zelfs een bijzonder gevaarlijk feestje is, dat ons als onderwijsgevenden straks met een flinke kater opzadelt. Want alles wat niet meetbaar is, vergelijkbaar gemaakt en in cijfers uitgedrukt kan worden, doet er feitelijk niet meer toe. Het wordt gewoon niet meer meegenomen. En de ontwikkeling van leerlingen omvat heel wat dingen die niet zomaar gemeten kunnen worden: nieuwsgierigheid, exploratiedrang, interesse, emotionele beslommeringen omwille van een moeilijke thuissituatie of een eerste verliefdheid, leren respectvol om te gaan met anderen, jezelf ontdekken en verrast te worden door wat je kunt en interessant vindt…
Ook de leraar wordt geen recht gedaan in dit meet-feest. Het suggereert dat professionaliteit van leraren neerkomt op didactisch investeren en aantoonbaar (dus meetbaar in leerlingenresultaten) leeropbrengst realiseren; liefst uitvoeren wat anderen definiëren als belangrijk en wenselijk.
Dat is misschien aantrekkelijk, omdat leraren op die manier de moeilijke ‘waarom’- en ‘waartoe’-vragen niet meer zelf moeten beantwoorden of beoordelen, wat in deze situatie voor dit kind of deze jongere – en dat is meer dan ‘deze leerling’- het beste is.
Dat oordelen is lastig, want je weet nooit helemaal zeker of je goed zit. De keuzes die je maakt, de waarden die je nastreeft, de basis voor je afwegingen en je handelen zijn nooit helemaal zeker. Dat maakt leraren kwetsbaar. Niet als persoonlijke zwakte of gevoelde emotie, maar als structureel kenmerk van het lerarenberoep: er is geen onbetwistbare grond om je handelen te rechtvaardigen. Je keuzes kunnen altijd ter discussie gesteld worden. Het is precies dat oordelen, dat kwetsbaar verantwoording afleggen, dat leraren tot echte leraren maakt. Tot opvoedende volwassenen en medemensen. Tot dappere deskundigen in plaats van enkel technici.
Koesteren dus die kwetsbaarheid. Durven zien dat je daardoor de leraar bent die wezenlijk een verschil kan maken in het leven van jongeren. Maar ook kritisch blijven tegenover het discours van efficiëntie en opbrengstgericht werken dat ook binnen de daltonvereniging wordt gevoerd. Kritisch hoeft niet te betekenen ‘afwijzen’, maar minstens de vraag stellen wat er in dat discours feitelijk uit de boot valt en dus de blik durven te verruimen. Dat lijkt me een eigentijdse invulling van de daltonleerkracht als ‘fearless human being’ en dat verdienen alle leerlingen in daltonscholen.
Referentie: Kelchtermans, G. (2009). Who I am in how I teach is the message. Self-understanding, vulnerability and reflection. Teachers and Teaching: Theory and Practice, 15, 257-272.
Auteur: Geert Kelchtermans is hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven in België op het gebied van onderwijsvernieuwing, schoolontwikkeling en didactiek van de lerarenopleiding. Zijn onderzoek richt zich op de persoon van de leraar en diens ontwikkeling in interactie met de school als organisatie.
Beeld: Dick de Haan