Toen ik als schoolleider overstapte van montessori naar dalton, heb ik lang nagedacht over de verschillen tussen die twee. Ik zou gezegd hebben dat dalton wat meer gericht is op samenwerkingsvormen en organisatiemodellen en montessori meer op ontwikkelfasen en het individu. Misschien is dat ook wel zo.
In het voortgezet onderwijs blijken deze verschillen nauwelijks merkbaar. Eerder vallen de overeenkomsten op: 70 minutenlessen, momenten waarin leerlingen voor (bij)les kunnen kiezen (montessorimomenten versus daltonuren) en op beide scholen maken leerlingen zelf keuzes en is “leer mij het zelf te doen” het motto daarachter. De verschillen lijken minimaal. Bovendien kennen beide werelden docenten met een bovengemiddelde betrokkenheid bij de leerlingen – een basis waar het uiteindelijk om gaat.
Er zijn nog meer meer overeenkomsten. In de schoolleidersbijeenkomsten gaat het over dezelfde onderwerpen: docentcompetenties, kernwaarden, zelfstandig werken, hoe bereiken we dat leerlingen zelfstandiger worden en hoe ga je om met een inspectie die de meerwaarde, die je bij leerlingen aanbrengt, maar niet wil meten? We worstelen met ons imago en de vraag hoe we ons meer kunnen profileren ten opzichte van reguliere scholen. Sterker nog: de schoolleidersbijeenkomsten vinden plaats op dezelfde plek in Leusden en kennen exact dezelfde sfeer. Ook de visitaties lijken op elkaar, waarbij het enige verschil is dat montessorivisitaties ook kijken naar opbrengsten en dat is ‘not done’ in de daltonwereld. Er zijn vast verschillen, maar ik kan ze maar niet ontdekken. Ik ben ervan overtuigd dat als we morgen de vo-tak van montessori en dalton ineen zouden schuiven, dit inhoudelijk en qua sfeer nauwelijks merkbaar is.
Het verschil tussen beide schooltypen met reguliere scholen is echter veel duidelijker. De houding van docenten ten opzichte van de leerlingen maakt dat je onmiddellijk voelt dat je in een traditionele vernieuwingsschool loopt. Er is respect voor de leerlingen en zij voelen zich meer gewaardeerd en minder afgerekend dan op reguliere vo-scholen. Een leerling uit de brugklas waar ik lesgeef, benoemde dit toen ik als docent aangaf dat ze wel erg aan het puberen was: “Meneer Jongejans, het fijne is dat een beetje puberen hier mag.” Leerlingen voelen dat ze zichzelf mogen zijn, dat ze zich mogen en kunnen ontwikkelen en dat die ontwikkeling door docenten gestimuleerd wordt. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar dat is het niet.
Of het nou talenten zijn op cultuur-, sport- of maatschappelijk gebied (de CSM- middagen van daltonscholen), of op het cognitieve vlak, talentontwikkeling van de leerlingen is absoluut sterker en gevarieerder aanwezig dan waar dan ook. Stiggings (2007) zou er trots op zijn. Talentontwikkeling van leerlingen is misschien een belangrijker aspect dan we denken. Het is het ‘Why’ van traditionele vernieuwingsscholen. Het ‘how’ en ‘what’ vloeit daar automatisch uit voort (Sinek, 2009).
Misschien is dat ook wel wat Maria Montessori en Helen Parkhurst gemeenschappelijk hadden. Zij wisten waarom ze het onderwijs wilden veranderen en af wilden van dat uniforme traditionele model waarin alle leerlingen op hetzelfde moment hetzelfde moeten doen en gebruikten allebei de ontwikkelfasen van de leerlingen als vertrekpunt. Het is mooi te zien dat dit vertrekpunt bij traditionele vernieuwingsscholen nog steeds zo zichtbaar en voelbaar is. Misschien moeten we dat meer benadrukken om ons te onderscheiden. Het is in ieder geval iets om trots op te zijn!’
Stiggins, R. (2007). Assessment through the student’s eyes. Educational Leadership, 64(8), 22–26
Sinek, S. (2009). Start with Why: How great leaders inspire everyone to take action. London: Portfolio, Penguin Group.
Een variant op dit artikel is met instemming van de auteur verschenen in het montessoriblad MM, 2013, 36(4).
Auteur: Louis Jongejans is schoolleider van het Stedelijk Dalton Lyceum in Dordrecht, loc. Kapteynweg. Daarvoor heeft hij gewerkt in het montessori-vo-onderwijs.