Parkhursts antwoord op eigenaarschap
Daltononderwijs helpt kinderen zich te ontwikkelen tot autonome volwassenen, die in vrijheid keuzes maken en die daarvoor ook verantwoordelijkheid dragen. Hiervoor is het nodig dat kinderen er al vroeg ervaring mee opdoen zichzelf bij het werken, leren en (samen)leven aan te sturen.
In 2012 schreef Alan November ‘Who own’s the learning?’. Mede door dit boekje is ‘ownership’ (eigenaarschap) in het onderwijs een populair begrip geworden. November stelt de vraag: “Who should be working harder during class? The teacher or the students?” Na het beantwoorden van die vraag, laat hij vervolgens zien dat leerlingen in belangrijke mate kunnen bijdragen aan de inhoud van het onderwijs, we leerlingen verantwoordelijk kunnen maken voor een groot deel van hun leren en dat ‘self assessment’, waarbij leerlingen eigen doelen stellen en zelf bepalen of ze en hoe ze die doelen bereiken, het leren effectiever maakt.
Het is begrijpelijk dat ook in het daltononderwijs ‘eigenaarschap’ omarmd is. De term past goed bij wat daltononderwijs beoogt. Voor Parkhurst is het zelf willen en het zelf doen de rode draad in het leren. Voor haar is er niets leerzamer dan ervaren. Het gaat om te leren werken door te werken, leren leven door te leven, leren leren door te leren. Zo’n vorm van proefondervindelijk onderwijs is alleen te realiseren door leerlingen te helpen eigenaar te worden van hun eigen leren.
Eigenaarschap stimuleren, betekent dat leerlingen allereerst eigenaar van de doelen zullen moeten worden. Als je niet wilt, dat leerlingen ‘voor de juf of de meester opdrachten uitvoeren’ en niet ‘productiewerk leveren om de weektaak maar zo snel mogelijk af te krijgen’, maar leren nadenken over wat ze willen leren, waarom ze dat willen leren en hoe ze dat op een efficiënte manier kunnen doen, moeten ze vanuit doelen leren denken en leren om er zelf plannetjes voor te maken.
Parkhurst stelt: ‘Time (…) should be treated with respect and spent wisely.’ Daarom heeft ze een onconventioneel advies aan leraren: ‘Stay out of the way.’ Zorg ervoor dat het ‘zweet op het goede voorhoofd staat’. Volgens Parkhurst is een goede daltonleraar een beetje een ‘luie leraar’. Hij moet het leren in handen van de leerlingen leggen, in plaats van ze het uit handen te nemen. Parkhurst roept daarom op belemmeringen die leerlingen van het werk houden, op te ruimen. Zelf schaft ze de schoolbel en het rooster af, zodat er grotere, aaneengesloten tijdsperiodes (‘labtime’) ontstaan, waarbinnen leerlingen die wat meer tijd nodig hebben voor hun zelf gekozen en geplande werk dat netjes af kunnen ronden en leerlingen die wat minder tijd nodig hebben, niet hoeven te wachten.
Parkhurst in gedachte kunnen we op zoek gaan naar het opheffen van andere belemmeringen die kinderen uit een ‘werkflow’ houden: wachtrijen bij de tafel van de leraar, eindeloze klassikale kringgesprekken, overbodige (klassikale) instructies, oefeningen en opdrachten die leerlingen al beheersen, keuzewerk dat als ‘stopwerk’ dient, vaste momenten voor het fruithapje en de boterham, het verbod om kinderen elkaar te laten helpen, et cetera.
Wat Parkhurst voorstaat, is zeker geen ‘laissez-faire’. De leraar is paraat, maar meer op afstand. Daardoor worden leerlingen uit de consumentenmodus gehaald en krijgen ze ruim baan om aan het werk te zijn. Voor Parkhurst geldt: ‘Freedom is taking one’s own time. To take someone else’s time is slavery.’ Eigenaarschap betekent voor haar dan ook dat leerlingen de gelegenheid krijgen om zelf aan doelen te werken, om zelf daarvoor een plan te maken en zelf daarvoor de tijd in te delen.
Auteur en Beeld: René Berends